Analytische stelling, in de logica een uitspraak of een oordeel dat op zuiver logische gronden noodzakelijkerwijs waar is en slechts dient om betekenissen te verduidelijken die reeds impliciet in het onderwerp aanwezig zijn; de waarheid ervan wordt dus gegarandeerd door het beginsel van tegenspraak. Dergelijke stellingen worden onderscheiden van synthetische stellingen, waarvan de betekenissen informatie bevatten die uit niet-logische (gewoonlijk empirische) bronnen is geïmporteerd en die dus contingent zijn. Zo is de stelling dat alle lichamen uitgebreid zijn analytisch, omdat de notie van uitbreiding impliciet is in de notie van lichaam; terwijl de stelling dat alle lichamen zwaar zijn synthetisch is, omdat de notie van gewicht naast de notie van lichaam ook de notie van lichamen in relatie tot elkaar veronderstelt. In de 19e eeuw voegde Bernard Bolzano, een Praagse logicus en epistemoloog, een derde categorie toe, de analytisch onjuiste.
Gottfried Wilhelm Leibniz, een 17e-eeuwse Duitse rationalist, had een parallel onderscheid gemaakt tussen “waarheden van de rede” en “waarheden van feiten”, en David Hume, een Schotse scepticus, had onderscheid gemaakt tussen “relaties van ideeën” en “zaken van feiten”. De eerste definitie van een analytische uitspraak die de logische toereikendheid benadert was die van Bolzano, die stelde dat een zin analytisch waar is als ofwel (1) zijn propositionele vorm waar is voor alle waarden van zijn variabelen ofwel (2) hij kan worden herleid tot zo’n zin.
De meeste hedendaagse logici zijn van mening dat het meest fundamentele domein waarop analyticiteit betrekking heeft niet dat is van oordelen (die te psychologisch zijn), noch van zinnen (die tot een specifieke taal behoren), noch van definities (die gaan over woorden in plaats van objecten); het is, in plaats daarvan, dat van uitspraken (die verwijzen naar betekenissen van zinnen). Aan deze verwijzing naar betekenissen voegde Gottlob Frege, een van de grondleggers van de hedendaagse logica, een verwijzing naar “algemene logische wetten” toe, waarbij deze twee verwijzingen de enige vereisten zijn voor het bewijs van een analytische uitspraak.
Het onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken leidde tot uitgebreide discussie in het midden van de 20e eeuw, met name in het licht van de bezwaren van de Amerikaanse logicus Willard Van Orman Quine.