Anticholinerge effecten van medicatie zijn factoren in de autonome controle van de functie van de onderste slokdarmsfincter. Veranderingen in de sfinctercontrole leiden vaak tot gastro-oesofageale refluxziekte (GERD), een chronische ziekte met een prevalentie tot 25% bij volwassenen. Dit effect is een overweging bij de behandeling van depressie, de op drie na belangrijkste ziektelast. Veranderingen in de onderste oesofageale sluitspier zijn goed gedocumenteerd in verband met tricyclische antidepressiva. De nieuwere medicaties, selectieve serotonine heropname remmers en serotonine-norepinefrine heropname remmers, worden vaak gebruikt als eerstelijns middelen. Dit gevalsverslag bespreekt het ontstaan van GERD in samenhang met het gebruik van nieuwere middelen. De patiënte, een 55-jarige vrouw, kwam bij haar huisarts met klachten van weinig energie, dysforische stemming, en anhedonie die enkele maanden duurden. Proeven met citalopram en escitalopram werden geassocieerd met meldingen van aanhoudende misselijkheid en maagreflux die niet verholpen werden door veranderingen in doseringsschema of positionering. Er werd omeprazol zonder recept toegevoegd op een basis die nodig was. Uiteindelijk werd de patiënt succesvol behandeld met desvenlafaxine voor dysforische stemming en weinig energie en geplande toediening van omeprazol voor GERD. De bijwerking werd geëvalueerd met behulp van de Naranjo Adverse Drug Reaction Probability Scale. Deze methode gaf een waarschijnlijke relatie aan (score van 7 op 12) tussen de start van de antidepressivatherapie en de presentatie van GERD-symptomen. Bij het evalueren van de respons van de patiënt op de medicatie, kan het vragen naar nieuwe symptomen helpen bij het beoordelen van de farmacotherapie, het identificeren van mogelijke medicatie-gerelateerde effecten zoals het anticholinerge profiel, het evalueren van de noodzaak om een antisecretoir/antispasmodisch middel toe te voegen, of het overwegen van een alternatieve behandelingsstrategie.