Batter my Heart, Sonnet XIV, maakt deel uit van een serie van negentien gedichten, die meestal worden aangeduid als Goddelijke Meditaties, Goddelijke Sonnetten, of Heilige Sonnetten. De Heilige Sonnetten werden twee jaar na Donne’s dood gepubliceerd. John Donne schreef Holy Sonnet XIV in 1609, en het is te vinden in het Westmoreland Manuscript en, later, in Divine Meditations (1935). Holy Sonnets gaan over religieuze zaken, en in het bijzonder over thema’s als sterfelijkheid, goddelijke liefde, en goddelijk oordeel.
In Holy Sonnets schrijft John Donne zijn gedichten in de traditionele Italiaanse sonnetvorm. Deze traditionele vorm en stijl, geïntroduceerd door Petrarca, bestaat uit een octet en een sestet. Toch zijn er bepaalde wijzigingen, zoals het ritme en de structuurpatronen, die een gevolg zijn van de invloed van de Shakespeareaanse sonnetvorm. Zo heeft Heilig Sonnet XIV een ABBAABBACDCDEE rijmschema en iambische pentameter. Hoewel het in één groot blok is geschreven, volgt het gedicht, zoals eerder vermeld, de vorm en stijl van het Italiaanse sonnet.
Batter mijn hart geeft uitdrukking aan de oproep van de lyrische stem aan God om hem te grijpen, terwijl hij gebruik maakt van diep spirituele en fysieke, pakkende beelden. De hoofdthema’s van het gedicht zijn liefde, religie en geweld.
Batter my Heart (Holy Sonnet 14) Analyse
Batter my heart, three-personed God, for you
As yet but knock, breathe, shine, and seek to mend;
Om mij te doen opstaan, te doen staan, mij te werpen, te buigen
Uw kracht om te breken, te blazen, te verbranden, en mij nieuw te maken.
Ik, als een usurperende stad, aan een ander toekomend,
Zwoeg om U toe te laten, maar O, tot geen einde.
Rede, uw onderkoning in mij, zou mij moeten verdedigen,
Maar is gevangen, en blijkt zwak of onwaar.
Het octet van Batter my Heart verbeeldt de eisen van de lyrische stem aan God. Het gedicht begint met de lyrische stem die de “drie-persoons God” (God, Jezus en de Heilige Geest) vraagt om zijn/hart aan te vallen, als het ware poorten van een vesting (“batter” komt van “battering ram” het element dat in de middeleeuwen werd gebruikt om de deur van een vesting open te breken). De lyrische stem vraagt hierom, zoals eerder God had “geklopt, geademd, geschenen, en gezocht om te herstellen”. Dit sluit aan bij het bijbelse idee dat God op iemands deur “klopt” en dat hij/zij hem moet binnenlaten. Toch werkt dit niet voor de lyrische stem, want hij/zij wil door Gods kracht genomen worden: “Dat ik mag opstaan, en staan, o’erthrow mij, en buig/Uw kracht om te breken, te blazen, te verbranden”. Let op de alliteratie in regel 4 en de nadruk op deze sterke en gewelddadige werkwoorden. De lyrische stem wil dit allemaal doorstaan omdat hij/zij “nieuw” gemaakt wil worden. Zijn/haar ziel is waarschijnlijk zwaar beschadigd, en om alle zonde eruit te halen moet deze opnieuw gemaakt worden.
De lyrische stem wordt, opnieuw, vergeleken met een stad; een stad die “usurpeerd” is. Hij/zij wil God binnenlaten, maar het is hem/haar niet gelukt: “Arbeid om U toe te laten, maar O, tevergeefs”. De lyrische stem heeft moeite zijn/haar geloof te tonen omdat zijn/haar gedachten, de rede, zich tegen God hebben gekeerd (“De rede, uw onderkoning in mij, zou mij moeten verdedigen,/Maar is gevangen, en blijkt zwak of onwaar”).
Toch heb ik u lief, en zou gaarne bemind worden,
Maar ben verloofd met uw vijand:
Scheid van mij, maak die knoop los of verbreek die weer,
Neem mij tot u, sluit mij op, want ik,
tenzij gij mij boeit, zal ik nooit vrij zijn,
Nooit kuis, tenzij gij mij in vervoering brengt.
Het sestet gaat vooraf aan de volta, wending, en de toon van het gedicht verschuift. De lyrische stem wordt sentimenteler en rustiger. De simile van de vesting eindigt, en de lyrische stem spreekt over zijn/haar gevoelens voor God: “Toch heb ik u lief, en zou ik graag bemind worden”. Desondanks voelt de zangstem zich verloofd met Satan: “Maar ik ben verloofd met uw vijand”, en vraagt God hem uit hun overeenkomst te halen: “Scheid van mij, maak mij los of verbreek die knoop opnieuw”. Het woord “weer” verwijst rechtstreeks naar Genesis en de val van de mens. Opnieuw vraagt de lyrische stem aan God om hem te nemen: “Neem mij tot u, sluit mij op, want ik,/zonder dat u mij boeit, zal nooit vrij zijn,/nooit kuis zijn, tenzij u mij in vervoering brengt”. Let op de nadruk en de intensiteit in de wens van de lyrische stem. Hij/zij vraagt om overgenomen te worden door het gebruik van gewelddadige werkwoorden, zoals “opsluiten” en “teisteren”. Deze laatste regels verbeelden de paradox van het geloof.
Over John Donne
John Donne werd geboren in 1572 en stierf in 1631. Hij was een Engels dichter, advocaat en geestelijke. John Donne wordt beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de metafysische dichters. Zijn gedichten staan bekend om hun levendige taal, krachtige beelden, abrupte openingen en paradoxen. Donne’s poëzie introduceerde een meer persoonlijke toon in de gedichten en een bijzondere poëtische meter, die lijkt op natuurlijke spraak. Bovendien wordt John Donne beschouwd als het genie van metafysische concepten en uitgebreide metaforen, omdat zijn gedichten twee concepten in één combineren door gebruik te maken van beeldspraak. Behalve gedichten schreef Donne ook vertalingen, epigrammen, elegieën, satires, etc.
John Donne bekeerde zich later in zijn leven tot het Anglicanisme. In 1615 werd hij priester omdat koning James I hem dat opdroeg. Donne was lid van het Parlement in 1601 en in 1614. Hij heeft ook korte tijd in de gevangenis gezeten omdat hij zonder toestemming met zijn vrouw, Anne More, was getrouwd. Zij kregen twaalf kinderen.