De arts-patiëntrelatie heeft door de eeuwen heen een transitie doorgemaakt. Vóór de laatste twee decennia was de relatie voornamelijk die tussen een hulpzoekende patiënt en een arts wiens beslissingen door de patiënt stilzwijgend werden opgevolgd. In dit paternalistische model van de arts-patiëntrelatie gebruikt de arts zijn vaardigheden om de noodzakelijke ingrepen en behandelingen te kiezen die het meest waarschijnlijk zijn om de gezondheid van de patiënt te herstellen of zijn pijn te verlichten. Alle informatie die aan de patiënt wordt gegeven, is zodanig gekozen dat hij wordt aangemoedigd in te stemmen met de beslissingen van de arts. Deze beschrijving van de asymmetrische of onevenwichtige interactie tussen arts en patiënt 1 is de laatste 20 jaar in twijfel getrokken. Critici hebben een actievere, autonome en dus patiëntgerichte rol voor de patiënt voorgesteld, die pleit voor meer zeggenschap voor de patiënt, minder dominantie van de arts, en meer wederzijdse participatie. Deze patiëntgerichte benadering is omschreven als een benadering waarbij “de arts probeert de wereld van de patiënt binnen te gaan, de ziekte te zien door de ogen van de patiënt” 2, en is het overheersende model geworden in de klinische praktijk van vandaag.