Van boer tot chique
De wals kende een bescheiden begin op het Duitse platteland. In het midden van de 18e eeuw begonnen boeren in Bohemen, Oostenrijk en Beieren de landler te dansen. In die tijd danste de verfijnde hogere klasse op hun bals op het menuet, maar de dans van de boeren was zo veel leuker dat edellieden de bijeenkomsten van de lagere klasse bijwoonden alleen maar om ervan te genieten.
De dans werd gedanst op 3/4-muziek en bestond uit paren die over de dansvloer ronddraaiden. Het werd uiteindelijk bekend als de walzer (van het Latijnse volvere, wat roteren betekent). Het was echter niet de rotatie die de wals zijn bekendheid gaf, het was de positie die de dansers innamen, een “gesloten” danshouding, van aangezicht tot aangezicht. Hoewel dit in de danswereld van vandaag onschuldig genoeg lijkt, gruwde het destijds veel “fatsoenlijke” mensen, zoals de schrijfster Sophie von La Roche, die het beschreef als de “schaamteloze, onfatsoenlijke walsdans van de Duitsers” die “…alle grenzen van het goede fatsoen overschreed,” in haar roman Geshichte des Fräuleins von Sternheim, geschreven in 1771.
Schandalig of niet, de wals werd immens populair en verspreidde zich van Duitsland naar de danszalen van Parijs toen de soldaten terugkeerden van de Napoleontische oorlogen. Tegen het midden van de 18e eeuw had de wals zich verspreid naar Engeland, ondanks, of misschien wel dankzij, de voortdurende beruchtheid. In de Oxford English Dictionary van 1825 werd de wals omschreven als “oproerig en onfatsoenlijk”