Orang-oetans worden beschouwd als solitaire foerageerders en hun voornaamste paringspatroon is polygynie (mannetjes hebben meerdere partners), waarbij vrouwtjes in een bepaald gebied gewoonlijk paren met het inwonende, grote, dominante mannetje. Kleinere mannetjes die geslachtsrijp zijn maar niet over uitgesproken secundaire geslachtskenmerken beschikken, zoals gezichtskussentjes (flenzen genoemd) en een vergrote keelzak om luid te kunnen roepen, kunnen proberen met geweld met vrouwtjes te paren. Aangenomen wordt dat vrouwtjes de locatie van het dominante mannetje in de gaten houden, zodat ze binnen roepafstand kunnen blijven als ze worden lastiggevallen door ondergeschikte mannetjes.
Gorilla’s leven in groepen van één mannetje, met uitzondering van de berggorilla’s, waar twee mannetjes kunnen verblijven, een ouder dominant mannetje en een jonger ondergeschikt mannetje. Beide geslachten hebben de neiging hun geboortegroep te verlaten. Vrouwtjes sluiten zich aan bij een mannetje dat al dan niet reeds andere vrouwelijke partners heeft. Het paringssysteem is dus ook polygyn. De mannetjes verdedigen hun wijfjes en hun nakomelingen tegen mannetjes van buitenaf die soms infanticide plegen. Bij berggorilla’s zouden de wijfjes de voorkeur geven aan groepen met twee mannetjes, omdat die een betere bescherming bieden voor haar nakomelingen.