Vele van de traditionele verhalen over David zijn te vinden in de Buchedd Dewi (“Leven van David”), een hagiografie geschreven door Rhygyfarch aan het eind van de 11e eeuw. Rhygyfarch beweerde dat het gebaseerd was op documenten die gevonden waren in de archieven van de kathedraal. Moderne historici zijn sceptisch over sommige beweringen: een van Rhygyfarch’s doelen was het tot stand brengen van enige onafhankelijkheid voor de kerk van Wales, die tot in de 8e eeuw de Romeinse ritus had geweigerd en nu streefde naar een metropolitane status gelijk aan die van Canterbury (dit kan van toepassing zijn op de veronderstelde pelgrimstocht naar Jeruzalem waar hij door de patriarch als aartsbisschop zou zijn gezalfd).
De traditie dat hij werd geboren in Henfynyw (Vetus-Menevia) in Ceredigion is niet onwaarschijnlijk. Hij werd beroemd als leraar en prediker en stichtte kloosternederzettingen en kerken in Wales, Dumnonia en Bretagne. De kathedraal van St David staat op de plaats van het klooster dat hij stichtte in de vallei van Glyn Rhosyn in Pembrokeshire. Rond 550 woonde hij de synode van Brefi bij, waar zijn welsprekendheid tegen het pelagianisme ertoe leidde dat zijn medemonniken hem tot primaat van de regio kozen. Als zodanig zat hij de synode van Caerleon (de “Synode van de Overwinning”) rond 569 voor.
Hun bekendste wonder zou hebben plaatsgevonden toen hij midden in een grote menigte preekte op de synode van Brefi: het dorp Llanddewi Brefi staat op de plaats waar de grond waarop hij stond een kleine heuvel zou zijn geworden. Men zag een witte duif, die zijn embleem werd, op zijn schouder neerstrijken. John Davies merkt op dat men zich nauwelijks “een wonder kan voorstellen dat overbodiger is” in dat deel van Wales dan de schepping van een nieuwe heuvel. David zou tijdens dit incident het Pelagianisme aan de kaak hebben gesteld en hij werd volgens Rhygyfarch door het volk tot aartsbisschop uitgeroepen, hetgeen de aftreden van Dubricius tot gevolg had. De metropolitaanse status van St David als aartsbisdom werd later ondersteund door Bernard, bisschop van St David’s, Geoffrey van Monmouth en Gerald van Wales.
De kloosterregel van David schreef voor dat monniken zelf de ploeg moesten trekken zonder trekdieren, en alleen water mochten drinken en brood met zout en kruiden mochten eten. De monniken brachten hun avonden door met bidden, lezen en schrijven. Persoonlijke bezittingen waren niet toegestaan: zelfs het zeggen “mijn boek” werd als een overtreding beschouwd. Hij leefde een eenvoudig leven en beoefende ascese. Hij leerde zijn volgelingen geen vlees te eten en geen bier te drinken. Zijn symbool, tevens het symbool van Wales, is de prei (naar dit symbool wordt verwezen in Shakespeare’s Henry V, Act V scene 1):
Fluellen: “Als uwe Majesteit het zich herinnert, hebben de Welshmen goede diensten bewezen in een tuin waar prei groeide, door prei te dragen in hun Monmouth-mutsen, waarvan uwe Majesteit weet dat het tot op de dag van vandaag een eervol kenteken van de dienst is, en ik geloof dat uwe Majesteit het niet veracht om de prei te dragen op Saint Tavy’s dag”. Koning Hendrik: “Ik draag het voor een gedenkwaardige eer; want ik ben Welsh, weet u, goed landgenoot”.
Verbindingen met Glastonbury
Rhigyfarch rekende Glastonbury Abbey tot de kerken die David stichtte. Ongeveer veertig jaar later zei Willem van Malmesbury, die de abdij ouder achtte, dat David Glastonbury alleen bezocht om de abdij opnieuw in te wijden en een reizend altaar te schenken met onder andere een grote saffier. Hij had een visioen gehad van Jezus die zei dat “de kerk lang geleden door Hemzelf was gewijd ter ere van Zijn Moeder, en dat het niet passend was dat zij door mensenhanden opnieuw zou worden gewijd”. In plaats daarvan liet David een uitbreiding aan de abdij bouwen, ten oosten van de Oude Kerk. (De door William gegeven afmetingen van deze uitbreiding werden in 1921 archeologisch geverifieerd). Volgens een manuscript behoorde een saffieren altaar tot de voorwerpen die duizend jaar later door Hendrik VIII van Engeland uit de abdij werden geconfisqueerd tijdens de Opheffing van de Kloosters.