Het komt misschien als een verrassing, maar 98 procent van de dieren op aarde heeft geen ruggengraat, en 95 procent heeft zelfs helemaal geen botten. Dus hoe ondersteunen en beschermen al deze wezens zichzelf? Nou, veel ongewervelde dieren – en alle geleedpotigen – hebben een beschermend omhulsel aan de buitenkant, een exoskelet. Dit betekent letterlijk ‘uitwendig skelet’ en heeft tot taak de zachte weefsels van het dier te bedekken en tevens een stijve structuur te verschaffen waaraan de spieren van het dier zich kunnen hechten.
Insecten exoskeletten zijn gemaakt van chitine, dat is ingebed in een soort taaie eiwitmatrix. Chitine is een biopolymeer op basis van stikstof – vergelijkbaar, althans in functie, met keratine, het spul waar ons haar en onze nagels van zijn gemaakt. Geleedpotigen, zoals schaaldieren, hebben extra calciumcarbonaat in hun exoskelet als extra pantser.
Het exoskelet ondersteunt en beschermt niet alleen het dier, het vormt ook een waterdichte barrière die voorkomt dat het dier uitdroogt. De buitenkant van een exoskelet kan ook zintuigharen of borstelharen bevatten, terwijl sommige dieren verschillende feromonen en chemicaliën op het oppervlak van hun schild kunnen afscheiden als middel om roofdieren af te weren.
Hoewel een exoskelet uit flexibele pootgewrichten bestaat om het dier in staat te stellen zich voort te bewegen, zet dit pantser, als het eenmaal is gevormd, niet uit met de rest van het lichaam. Daarom zal het dier het uiteindelijk ontgroeien.
Er zijn drie hoofdtypen skeletten in het dierenrijk: exoskeletten (aan de buitenkant), endoskeletten (aan de binnenkant, zoals bij mensen) en hydrostatische skeletten, die een beetje anders zijn omdat ze geen echt skelet hebben, maar hun vorm behouden door de druk van vloeistof in hun lichaam. Voorbeelden van wezens met een hydrostatisch skelet zijn slakken, wormen en kwallen.