God, de grote Ik Ben

Exodus 3:14
En God zeide tot Mozes: IK BEN DIE IK BEN; en hij zeide: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK BEN heb mij tot u gezonden.

Als ik zeg “Ik ben”, zeg ik wat niet waar is van mij. Ik moet zeggen “Ik ben iets – ik ben een man, ik ben slecht, of ik ben goed, of ik ben een Engelsman, ik ben een soldaat, ik ben een zeeman, ik ben een geestelijke.” – en dan zal ik zeggen wat waar is van mij. Maar God alleen kan zeggen “IK BEN” zonder nog iets te zeggen. En waarom? Omdat God alleen is. Iedereen en al het andere in de wereld wordt: maar God is. Wij allen worden iets vanaf onze geboorte tot onze dood – wij veranderen voortdurend en worden iets anders dan wat wij een minuut daarvoor waren; eerst werden wij geschapen en gemaakt, en zo werden wij mensen; en sedertdien zijn wij ieder ogenblik veranderd, worden wij ouder, worden wijzer, of helaas, dwazer; worden wij sterker of zwakker; worden wij beter of slechter. Zelfs ons lichaam verandert en wordt van dag tot dag anders. Maar God verandert nooit en wordt nooit iets anders dan wat Hij nu is. Wat Hij is, dat was Hij, en zal Hij altijd zijn. Vele heidenen hebben geweten dat er één eeuwige God was, en dat God is. Maar zij wisten niet dat God Zelf dit had gezegd; en dat maakte hen angstig, verbaasd, bijna wanhopig, zodat hoe wijzer zij waren, hoe ongelukkiger zij waren. Want wat voor nut heeft het om alleen maar te weten dat God is? De vraag voor de arme menselijke schepselen is: “Maar wat voor een wezen is God?” Is Hij ver weg? Geeft Hij niets om ons? Laat Hij de wereld zijn gang gaan, goedschiks of kwaadschiks? Is Hij trots en zorgeloos? Een zichzelf verheerlijkende Godheid, wiens barmhartigheid niet over al Zijn werken, of zelfs maar over één ervan gaat? En de heerlijkheid van de Bijbel, de kracht van God geopenbaard in de Bijbel, is dat het antwoord geeft op de vraag, en zegt: “God zorgt voor de mensen, God ziet de mensen, God is niet ver van een van ons vandaan. God spreekt tot de mensen – God sprak tot Mozes en zei, niet “God is,” maar “IK BEN.” God sprak in verschillende tijden en op verschillende manieren tot onze vaderen door de profeten en zei: “IK BEN.” Maar meer Mozes zei: “IK BEN heb mij gezonden.” God houdt niet alleen van ons en laat ons toch aan onszelf over. Hij zendt achter ons aan. Hij zendt tot ons. Maar nogmaals: “IK BEN heb mij tot u gezonden.” Tot wie? Tot wie was Mozes gezonden? Naar de kinderen van Israël in Egypte. En wat voor soort volk was dat? Waren zij wijs en geleerd? Integendeel, zij waren dom, onwetend en brutaal. Waren zij vroom en godvruchtig? Integendeel, zij aanbaden de dwaze afgoden van de Egyptenaren – zo dol op afgoderij dat zij een gouden kalf moesten maken en dat aanbidden. Waarom deed God dan zoveel moeite voor hen? Waarom zorgde God voor hen, hielp Hij hen en verrichtte Hij wonderen voor hen? Waarom? Juist omdat ze zo slecht waren. Juist omdat zij zo slecht waren, verlangde Zijn goedheid des te meer naar hen, en verlangde ernaar hen goed te maken. Juist omdat zij zo onrein en wreed waren, verlangde Zijn heiligheid des te meer om hen te reinigen. Omdat zij zo dom en onwetend waren, verlangde Zijn wijsheid ernaar hen wijs te maken. Omdat zij zo ellendig waren, verlangde Zijn medelijden naar hen, als een vader naar een kind dat in gevaar is. Omdat zij ziek waren, hadden zij des te meer behoefte aan een geneesheer. Omdat zij verloren waren, was er des te meer reden om hen te zoeken en te redden. Omdat zij volkomen zwak waren, verlangde God des te meer Zijn kracht in hen te leggen, opdat Zijn kracht in zwakheid volkomen zou worden.
(C. Kingsley, M. A.)

Parallelle verzen

KJV: En God zeide tot Mozes: IK BEN DIE IK BEN; en Hij zeide: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK BEN heb Mij tot u gezonden.

WEB: God zei tegen Mozes: “IK BEN DIE IK BEN”, en hij zei: “Dit zult gij de kinderen Israëls zeggen: ‘IK BEN heb Mij tot u gezonden.'”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *