Guinea fowl, een van de families, Numididae (orde Galliformes), van Afrikaanse vogels die door sommige autoriteiten ook wel bij de fazantenfamilie, Phasianidae, worden ingedeeld. De familie omvat 7-10 soorten, waarvan er één, Numida meleagris, op grote schaal gedomesticeerd wordt voor zijn vlees en als “waakhond” op boerderijen (hij gabbelt luid bij het minste alarm). De grootste en kleurrijkste soort is de gierparelhoen (Acryllium vulturinum) uit Oost-Afrika, een langnekige vogel met een nek van lange lansvormige veren die zwart, wit en blauw gestreept zijn, rode ogen en een gierachtige kale blauwe kop.
Wilde vormen van N. meleagris staan bekend als helmparelhoenders vanwege hun grote benige kuif; de geslachten lijken op elkaar. De parelhoen heeft vele lokale variëteiten die wijdverspreid zijn in de savannes en het kreupelhout van Afrika en die ook in West-Indië en elders zijn geïntroduceerd. De typische vorm is ongeveer 50 cm lang, heeft een kaal gezicht, bruine ogen, rode en blauwe halskwabben op de snavel, een zwart wit gevlekt verenkleed en een gebogen houding. Hij leeft in zwermen en loopt over de grond, waar hij zich voedt met zaden, knollen en sommige insecten. Bij alarm slaan de vogels op de vlucht, maar als ze onder druk worden gezet, vliegen ze met korte, afgeronde vleugels over een korte afstand. s Nachts slapen ze in bomen. Parelhoenders zijn luidruchtige vogels die harde, zich herhalende roepen geven. Het nest is een holte in de grond en is schaars bekleed met vegetatie. Het bevat ongeveer 12 fijn gevlekte bruingekleurde eieren, die ongeveer 30 dagen moeten worden uitgebroed. De donzige jongen zijn onmiddellijk na het uitkomen actief en vergezellen de ouders.