- 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
- Mortaliteit.
- Plotseling overlijden bij oudere patiënten met dementie.
- Cardiovasculaire effecten.
- Cerebrovasculaire voorvallen.
- Neuroleptisch maligne syndroom.
- Extrapyramidale symptomen.
- Tardieve dyskinesie.
- Tardieve dystonie.
- Stuipen/ convulsies.
- Hepatobiliaire problemen.
- Overwegingen betreffende het hormoonsysteem.
- Patiënten met thyrotoxicose.
- Veneuze trombo-embolie.
- Gewichtstoename.
- Het instellen van de behandeling.
- Patiënten met depressie.
- Gebruik bij ouderen.
- Pediatrisch gebruik.
- Effecten van laboratoriumonderzoek.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Mortaliteit.
Zeldzame gevallen van plotseling overlijden zijn gemeld bij psychiatrische patiënten die antipsychotica kregen, waaronder Haldol Decanoaat (zie rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten)).
Plotseling overlijden bij oudere patiënten met dementie.
Oudere patiënten met een aan dementie gerelateerde psychose die behandeld worden met antipsychotica hebben een verhoogd risico op overlijden. Analyses van zeventien placebogecontroleerde onderzoeken (modale duur van 10 weken), grotendeels bij patiënten die atypische antipsychotica gebruikten, toonden aan dat het risico op overlijden bij patiënten die met geneesmiddelen werden behandeld 1,6 tot 1,7 maal zo groot was als het risico op overlijden bij patiënten die met een placebo werden behandeld. In de loop van een typische gecontroleerde proef van 10 weken bedroeg het sterftecijfer bij met drugs behandelde patiënten ongeveer 4,5%, vergeleken met een sterftecijfer van ongeveer 2,6% in de placebogroep. Hoewel de doodsoorzaken uiteenliepen, bleken de meeste sterfgevallen van cardiovasculaire aard te zijn (b.v. hartfalen, plotseling overlijden) of infectieus (b.v. longontsteking). Waarnemingsstudies suggereren dat, vergelijkbaar met atypische antipsychotica, behandeling met conventionele antipsychotica de mortaliteit kan verhogen. De mate waarin de bevindingen van verhoogde mortaliteit in observationele studies kunnen worden toegeschreven aan het antipsychoticum in tegenstelling tot een of andere eigenschap(pen) van de patiënten is nog niet opgehelderd.
Haldol Decanoaat is niet geïndiceerd voor de behandeling van aan dementie gerelateerde gedragsstoornissen.
Cardiovasculaire effecten.
Zeer zeldzame meldingen van verlenging van het QTc-interval en/of ventriculaire aritmieën, naast plotseling overlijden, zijn gemeld bij patiënten die haloperidol kregen (zie rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten)). Zij kunnen vaker voorkomen bij hoge doses, hoge plasmaconcentraties, bij patiënten met aanleg of bij een QTc-interval van meer dan 500 ms.
Hogere dan aanbevolen doses en intraveneuze toediening van haloperidol lijken geassocieerd te zijn met een hoger risico op QTc-verlenging en/of ventriculaire aritmieën, en torsades de pointes (zie rubriek 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie; rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten); rubriek 4.9 Overdosering). Aangezien QTc-verlenging is waargenomen tijdens de behandeling met Haldol Decanoaat, wordt geadviseerd extra voorzichtig te zijn bij patiënten met QTc-verlengende aandoeningen (QTc-syndroom, elektrolytenonbalans (met name hypokaliëmie en hypomagnesiëmie), geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze het QT verlengen, hart- en vaatziekten, hypothyreoïdie, familieanamnese van QTc-verlenging) (zie rubriek 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie).
Een baseline ECG wordt aanbevolen vóór de behandeling. Tijdens de behandeling moet bij alle patiënten de noodzaak van ECG-monitoring voor verlenging van het QTc-interval en voor ventriculaire aritmieën worden beoordeeld. Tijdens de behandeling wordt aanbevolen de dosis te verlagen als de QTc verlengd is, maar haloperidol moet worden gestaakt als de QTc langer is dan 500 ms.
Electrolytstoornissen zoals hypokaliëmie en hypomagnesiëmie verhogen het risico op ventriculaire aritmieën en moeten worden gecorrigeerd voordat de behandeling met haloperidol wordt gestart. Daarom wordt een baseline en periodieke controle van de elektrolyten aanbevolen.
Haldol decanoaat mag niet intraveneus worden toegediend.
Tachycardie en hypotensie (inclusief orthostatische hypotensie) zijn ook gemeld bij incidentele patiënten (zie rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten)).
Cerebrovasculaire voorvallen.
In gerandomiseerde, placebogecontroleerde klinische onderzoeken bij de dementiepopulatie was er een ongeveer 3-voudig verhoogd risico op cerebrovasculaire bijwerkingen met sommige atypische antipsychotica. In observationele studies waarin het aantal beroertes bij oudere patiënten die aan een antipsychoticum werden blootgesteld, werd vergeleken met het aantal beroertes bij patiënten die niet aan dergelijke geneesmiddelen werden blootgesteld, werd een verhoogd aantal beroertes gerapporteerd bij blootgestelde patiënten. Deze toename kan groter zijn bij alle butyrofenonen, inclusief haloperidol. Het mechanisme voor dit verhoogde risico is niet bekend. Een verhoogd risico kan niet worden uitgesloten voor andere patiëntenpopulaties. Haldol decanoaat moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met risicofactoren voor beroerte.
Neuroleptisch maligne syndroom.
Evenals bij andere neuroleptica is een symptomencomplex gerapporteerd dat soms neuroleptisch maligne syndroom (NMS) wordt genoemd. Kardinale kenmerken van NMS zijn hyperthermie, hyperpyrexie, spierstijfheid, veranderde mentale status (met inbegrip van catatonische verschijnselen) en tekenen van autonome instabiliteit (onregelmatige polsslag of bloeddruk), en verhoogde serum creatinefosfokinasespiegels. Bijkomende tekenen kunnen zijn myoglobinurie (rhabdomyolysis) en acuut nierfalen. Hyperthermie is vaak een vroeg teken van dit syndroom. NMS is potentieel fataal, vereist intensieve symptomatische behandeling en onmiddellijke stopzetting van de behandeling met neuroleptica. Dantroleen en bromocriptine zijn gebruikt voor de behandeling van NMS.
Tekenen van autonome disfunctie, zoals tachycardie, labiele arteriële druk en zweten, kunnen voorafgaan aan het begin van hyperthermie en zo als vroege waarschuwingssignalen fungeren. De behandeling met antipsychotica moet onmiddellijk worden gestaakt en er moet een passende ondersteunende therapie en zorgvuldige controle worden ingesteld.
Hyperpyrexie en hitteberoerte die niet gepaard gaan met bovenstaand symptomencomplex zijn ook gemeld met Haldol Decanoaat.
Extrapyramidale symptomen.
Extrapyramidale reacties zoals Parkinson-achtige verschijnselen, akathisia of dystonische reacties komen vaak voor bij antipsychotica, waaronder orale en injecteerbare haloperidol. Deze zijn waargenomen met Haldol-decanoaat. Bij de meeste patiënten waren de parkinsonachtige verschijnselen, wanneer ze voor het eerst werden waargenomen, gewoonlijk mild tot matig ernstig en gewoonlijk reversibel. Zij worden vaker waargenomen gedurende de eerste dagen van de behandeling, hoewel Parkinson-stijfheid, tremor en akathisia minder snel de kop opsteken. Zij verdwijnen soms spontaan als de behandeling wordt voortgezet, of kunnen worden verlicht door het gebruik van antiparkinsonmedicatie of een verlaging van de dosis. Antiparkinsonmedicijnen van het anticholinerge type dienen alleen te worden gebruikt wanneer dit nodig is, omdat zij de werkzaamheid van Haldol Decanoaat kunnen aantasten. Als gelijktijdige antiparkinsonmedicatie nodig is, moet deze mogelijk worden voortgezet na het stoppen met Haldol Decanoaat als de uitscheiding ervan sneller verloopt dan die van Haldol Decanoaat om de ontwikkeling of verergering van extrapyramidale symptomen te voorkomen. De arts dient rekening te houden met de mogelijke toename van de intraoculaire druk wanneer anticholinerge middelen, waaronder antiparkinsonmiddelen, worden toegediend.
Andere soorten neuromusculaire reacties (motorische rusteloosheid, dystonie, akathisie, hyperreflexie, opisthotonos, oculogyrische crisis) zijn veel minder vaak gemeld, maar waren vaak ernstiger.
Akathisie kan het best worden behandeld door een verlaging van de dosering in combinatie met het tijdelijk gebruik van een oraal antiparkinsonmiddel. Dystonieën, die kunnen leiden tot larynxspasmen of bronchospasmen, kunnen onder controle worden gehouden met amylobarbiton of injecteerbare antiparkinsonmiddelen. Extrapiramidale reacties lijken dosisgerelateerd te zijn.
Tardieve dyskinesie.
Tardieve dyskinesie, een syndroom bestaande uit mogelijk onomkeerbare onwillekeurige, dyskinetische bewegingen, is bekend bij patiënten die behandeld worden met neuroleptica met antipsychotische eigenschappen en andere geneesmiddelen met substantiële neuroleptische activiteit. Het syndroom wordt gekenmerkt door ritmische onwillekeurige bewegingen van de tong, het gezicht, de mond of de kaak (bijv. uitstulpen van de tong, trekken van de wangen, trekken van de mond, kauwbewegingen). Soms kunnen deze gepaard gaan met onwillekeurige bewegingen van de ledematen. Tardieve dyskinesie kan optreden bij sommige patiënten die langdurig met het geneesmiddel worden behandeld of kan optreden na het staken van de behandeling. De symptomen zijn hardnekkig en hoewel het dyskinetische syndroom gedeeltelijk of geheel kan verdwijnen als de medicatie wordt gestaakt, is het bij sommige patiënten onomkeerbaar.
De prevalentie van het syndroom lijkt het hoogst te zijn bij ouderen, vooral bij oudere vrouwen. Op dit moment is er onzekerheid over de vraag of neuroleptica verschillen in hun vermogen om tardieve dyskinesie te veroorzaken. Er is geen effectieve behandeling voor tardieve dyskinesie bekend; antiparkinsonmiddelen verlichten de symptomen van dit syndroom gewoonlijk niet. Aangezien een aanzienlijke prevalentie van dit syndroom gepaard gaat met het gebruik van neuroleptica, en er geen effectieve behandeling bekend is, moet chronisch gebruik van deze middelen in het algemeen worden beperkt tot patiënten voor wie geen alternatieve therapie met een beter aanvaardbaar risico beschikbaar is. Indien tijdens het gebruik van een neurolepticum verschijnselen van tardieve dyskinesie worden vastgesteld, moet het gebruik van dit middel worden gestaakt. Voorgesteld wordt de dosering van alle antipsychotica geleidelijk af te bouwen met het oog op staking, indien mogelijk. Mocht het nodig zijn de behandeling te hervatten of de dosering van het middel te verhogen, of over te schakelen op een ander antipsychoticum, dan kan het syndroom worden gemaskeerd. Er is gerapporteerd dat fijne vermiculaire bewegingen van de tong een vroeg teken van het syndroom kunnen zijn, en dat, als de medicatie op dat moment wordt gestopt, het volledige syndroom zich mogelijk niet ontwikkelt.
Het risico dat een patiënt tardieve dyskinesie ontwikkelt en dat het syndroom onomkeerbaar wordt, lijkt toe te nemen met de duur van de behandeling en de totale hoeveelheid toegediende medicatie, hoewel in sommige gevallen tardieve dyskinesie kan ontstaan na relatief korte perioden van behandeling met lage doseringen. Het risico op het ontwikkelen van tardieve dyskinesie kan daarom worden geminimaliseerd door de dosis van het gebruikte neurolepticum en de duur van de toediening ervan te verlagen, in overeenstemming met een effectieve behandeling van de aandoening van de patiënt. Voortzetting van het gebruik van neuroleptica dient periodiek opnieuw te worden beoordeeld.
Tardieve dystonie.
Tardieve dystonie, die kan worden waargenomen in afwezigheid van andere symptomen van bovengenoemd syndroom, is ook gerapporteerd. Tardieve dystonie wordt gekenmerkt door een vertraagd begin van choreïsche of dystonische bewegingen, is vaak persistent en kan onomkeerbaar worden.
Stuipen/ convulsies.
Stuipen kunnen worden uitgelokt door haloperidol. Indien geïndiceerd, moet gelijktijdig een adequate anticonvulsieve therapie worden gegeven. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die lijden aan epilepsie en bij aandoeningen die predisponeren voor convulsies (bijv. alcoholontwenning en hersenbeschadiging).
Hepatobiliaire problemen.
Aangezien haloperidol in de lever wordt gemetaboliseerd, wordt aanbevolen de dosering aan te passen en patiënten met leverfunctiestoornissen zorgvuldig te observeren (zie rubriek 4.2 Dosis en wijze van toediening, Speciale populaties, Leverfunctiestoornis; rubriek 5.2 Farmacokinetische eigenschappen, Speciale populaties, Leverfunctiestoornis). Een verminderde leverfunctie en/of geelzucht of hepatitis, meestal cholestatisch, is gemeld (zie rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten)).
Overwegingen betreffende het hormoonsysteem.
Patiënten met thyrotoxicose.
Antipsychotische medicatie, waaronder Haldol Decanoaat, kan leiden tot ernstige neurotoxiciteit (rigiditeit, niet kunnen lopen of praten). Behandeling met antipsychotica bij deze patiënten moet altijd gepaard gaan met adequate monitoring en therapie.
Hormonale effecten van antipsychotica omvatten hyperprolactinemie, die galactorroe, gynaecomastie en oligomenorrhoea of amenorroe kan veroorzaken. Zeer zeldzame gevallen van hypoglykemie en van het syndroom van inadequate antidiuretische hormoonsecretie zijn gemeld (zie rubriek 4.8 Bijwerkingen (Ongewenste effecten)).
Veneuze trombo-embolie.
Gevallen van veneuze trombo-embolie (VTE) zijn gemeld met antipsychotica. Aangezien patiënten die behandeld worden met antipsychotica zich vaak presenteren met verworven risicofactoren voor VTE, moeten alle mogelijke risicofactoren voor VTE worden geïdentificeerd voor en tijdens de behandeling met Haldol Decanoaat en moeten preventieve maatregelen worden genomen.
Gewichtstoename.
Er is een klinisch significante gewichtstoename gemeld bij patiënten die Haldol Decanoaat gebruikten. Patiënten die antipsychotica, waaronder Haldol Decanoaat, gebruiken, moeten regelmatig worden gecontroleerd op gewicht en op andere parameters (zoals bloedglucose en hemoglobine A1C) die van belang zijn bij een aanzienlijke gewichtstoename. Behandelaars dienen beslissingen over de behandeling te individualiseren op basis van een dergelijke monitoring.
Het instellen van de behandeling.
Het wordt aanbevolen om patiënten die met Haldol Decanoaat moeten worden behandeld, aanvankelijk te behandelen met oraal haloperidol om de mogelijkheid van ernstige onverwachte gevoeligheid voor haloperidol uit te sluiten.
Haldol Decanoaat dient met voorzichtigheid te worden toegediend aan de volgende personen.
Patiënten met ernstige cardiovasculaire aandoeningen, vanwege de mogelijkheid van voorbijgaande hypotensie en/of neerslag van anginale pijn. Wanneer antihypertensiva en haloperidol gelijktijdig worden gebruikt, kan het gebruik van vasopressiva zoals noradrenaline aangewezen zijn als de resulterende hypotensie langdurig en ernstig is. Adrenaline mag niet worden gebruikt, omdat haloperidol de werking ervan kan omkeren en ernstige hypotensie kan veroorzaken.
Patiënten die anticonvulsieve medicatie krijgen met een voorgeschiedenis van aanvallen, of met EEG-afwijkingen, omdat haloperidol de convulsiedrempel kan verlagen (zie rubriek 4.4 Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik, aanvallen/ convulsies).
Patiënten die bejaard of verzwakt zijn. Deze patiënten moeten worden geobserveerd op tekenen van overmatige sedatie, die, tenzij ze wordt verlicht, kan leiden tot complicaties zoals terminale stasis pneumonie.
Patiënten met thyrotoxicose (zie rubriek 4.4 Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik, Aandacht voor het endocrien systeem).
Patiënten met bekende allergieën of met een voorgeschiedenis van allergische reacties op geneesmiddelen.
Patiënten die anticoagulantia toegediend krijgen (zie rubriek 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interacties).
Wanneer Haldol decanoaat wordt gebruikt ter controle van manie bij bipolaire stoornissen, kan er een snelle stemmingsomslag naar depressie optreden.
Antiemetische werking kan de diagnose van een onderliggende aandoening, gekenmerkt door misselijkheid en braken, vertroebelen.
Het is raadzaam om patiënten die haloperidol decanoaat krijgen gedurende een lange periode zorgvuldig te observeren om eventuele veranderingen in de huid of de ogen vast te stellen. Oculocutane veranderingen zijn waargenomen na gebruik van butyrofenonen die structureel verwant zijn aan haloperidol.
Als gelijktijdige antiparkinsonmedicatie nodig is, moet deze mogelijk worden voortgezet nadat Haldol decanoaat is gestaakt, vanwege de langdurige werking van haloperidol decanoaat. Bij gelijktijdige staking van beide middelen kunnen extrapiramidale verschijnselen optreden.
Patiënten met depressie.
Zoals alle antipsychotica dient Haldol Decanoaat niet alleen te worden gebruikt wanneer depressie overheerst.
Gebruik bij ouderen.
Voor oudere of verzwakte patiënten worden lagere aanvangsdoses en meer geleidelijke aanpassingen aanbevolen (zie rubriek 4.2 Dosis en wijze van toediening).
Pediatrisch gebruik.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen zijn niet vastgesteld, daarom wordt Haldol Decanoaat niet aanbevolen voor gebruik in de pediatrische leeftijdsgroep.
Effecten van laboratoriumonderzoek.
Geen gegevens beschikbaar.