Met een uitverkoren groep beraamde Jehu zijn samenzwering tegen koning Jehoram en trok in het geheim Jezreël binnen. Koning Jehoram probeerde te vluchten, maar Jehu vuurde een pijl af die zijn hart doorboorde. Jehu wierp later zijn lichaam op de wijngaard van Naboth, om Naboth te wreken, die Jehorams vader en moeder hadden vermoord. Koning Ahaziah vluchtte na het zien van Jehoram’s dood, maar Jehu verwondde hem. Ahaziah slaagde er niettemin in naar Megiddo te vluchten, waar hij stierf.
Jehu ging het paleis te Jizreël binnen. Jezebel keek hem minachtend aan vanuit het raam van het paleis en vergeleek hem spottend met koning Zimri. Jehu beval later Jezebels eunuchen om haar uit het raam van het paleis te gooien. Zij gehoorzaamden zijn bevel en Jezebel werd onmiddellijk gedood. Jehu vertrapte haar lichaam, maar nadat hij besloten had een fatsoenlijke begrafenis te regelen vanwege haar koninklijke afkomst, bleven alleen haar schedel, handen en voeten over. De rest van haar lichaam werd door honden opgegeten.
Nu Jezebel de baas was, schreef Jehu een brief om de voornaamste mannen in Samaria te bevelen alle koninklijke prinsen op te jagen en te doden. Ze deden wat hun bevolen was, en de volgende dag stapelden ze de zeventig hoofden op twee hopen buiten de stadspoort, zoals Jehu bevolen had. De hele familie van Achab werd gedood. Kort daarna ontmoette Jehu de tweeënveertig “broers van Achazia” (aangezien de broers van Achazia eerder waren weggevoerd en waarschijnlijk gedood door de Filistijnen, moeten dit verwanten van Achazia zijn geweest in ruimere zin, zoals neven en nichten) bij “Beth-eked van de herders”. Zij vertelden Jehu dat zij op bezoek waren bij de koninklijke familie. Jehu doodde hen echter allemaal bij “de put van Beth-eked”.
Na Jehu’s slachting van de Omriden ontmoette hij Jehonadab de Rechabiet en overtuigde hem ervan dat hij pro-Yahwist was. Jehonadab sloot al snel een verbond met hem en zij trokken samen de hoofdstad binnen. Toen hij Samaria in handen had, nodigde hij de aanbidders van Baäl uit voor een ceremonie, zette hen gevangen en doodde hen. Daarna vernietigde hij hun afgoden en tempel, en veranderde de tempel in een latrine.
Behalve Jehu’s bloedige machtsovername en zijn tolerantie voor de gouden kalveren te Dan en Bethel (door bijbelschrijvers veroordeeld als de “verdorven” versie van het Jahwisme), is er weinig anders bekend over zijn bewind. Hij kreeg het zwaar te verduren van Hazael, koning van de Arameeërs, die zijn legers versloeg “in alle gebieden van Israël” voorbij de rivier de Jordaan, in het land van Gilead, Gad, Ruben, en Manasse.
Dit suggereert dat Jehu hulde bracht aan Shalmaneser III, zoals afgebeeld op zijn Zwarte Obelisk, om zo een machtige bondgenoot te krijgen tegen de Arameeërs. Bit-Khumri werd door Tiglath-pileser III gebruikt voor de niet-Omritische koningen Pekah (733) & Hoshea (732), vandaar dat Huis/Land/Koninkrijk van Omri van toepassing zou kunnen zijn op latere Israëlitische koningen die niet noodzakelijkerwijs afstammen van Omri. Volgens anderen moet deze beschrijving zeer letterlijk worden genomen, omdat de Assyriërs in deze periode de gebeurtenissen in dit gebied op de voet volgden, waarbij de controle in latere jaren afnam.
De vernietiging van het huis van Achab wordt door de auteur van 2 Koningen geprezen als een vorm van goddelijke bestraffing. Jahweh beloont Jehu voor zijn bereidwillige uitvoerder van het goddelijke oordeel door vier generaties koningen op de troon van Israël te laten zitten (2 Koningen 10:30). Jehu en zijn nakomelingen Jehoahaz, Jehoash, Jereboam II en Zacharia regeerden Israël gedurende 102 jaar. Toch werd, volgens het Boek Hosea, het Huis van Jehu door God gestraft door de handen van de Assyriërs voor Jehu’s bloedbad bij Jizreël.