Karma, een Sanskriet woord dat actie of daad betekent, is een fundamentele wet in het Hindoeïsme en het Boeddhisme, die de opeenvolgende reïncarnaties van een persoon regelt, waarbij de gebeurtenissen en omstandigheden die hen in hun leven beïnvloeden worden bepaald aan de hand van de opeenstapeling van positieve en negatieve daden die zij in vorige levens hebben verricht; deze daden hebben bijgedragen tot wat het huidige dharma of de “toegewezen” taken van een individu in dit leven wordt genoemd. Het begrip karma wordt dus beschouwd als de wet van oorzaak en gevolg toegepast op het menselijk leven; dat wil zeggen, wat wij zijn wordt bepaald door wat wij waren, en wat wij zullen zijn door wat wij nu zijn. De woorden van een boeddhist definiëren dat plezier en pijn voortkomen uit onze daden in het verleden; “Als je juist handelt, zal alles goed komen”. “Als je verkeerd handelt, zal alles verkeerd gaan.”
Het geloof in karma, dat terug te voeren is op de Upanishads, wordt door alle hindoes aanvaard, hoewel ze op veel punten van mening verschillen: sommigen streven naar het verzamelen van goed karma en een goede wedergeboorte, maar anderen, die alle karma als slecht beschouwen, proberen het te bevrijden van het proces van wedergeboorte (samsara); sommigen geloven dat karma alles bepaalt wat iemand overkomt, terwijl anderen een belangrijkere rol toeschrijven aan het lot, goddelijke interventie, of menselijke inspanning.
Karma verschijnt in drie aspecten: Sanchita, dat is de som of het resultaat van daden, begaan in vorige incarnaties; Prarabda, dat zijn de daden van de tegenwoordige incarnatie, die onderhevig zijn aan de invloed van het vorige leven en de uitoefening van de vrije wil in dit leven; en Agami, dat zijn de toekomstige, niet gerealiseerde daden. De voortgang van de ziel van de ene incarnatie naar de andere wordt dus bepaald door de mengeling van vrije wil, karma en lotsbestemming.