Het concept van moderniteit was een belangrijke grondgedachte in projecten van Europees imperialisme, en is een ander element dat deze vorm van kolonisatie onderscheidt van oudere vormen ervan. Zij schreven er vaak hun wereldmacht aan toe, en daarmee hun recht om gezag te hebben over andere samenlevingen. De moderniteit beschouwen als een unieke Europese ontwikkeling houdt echter geen rekening met de invloed en de concurrentie van “het Oosten”. Beschavingen zoals het Ottomaanse Rijk (Casale,2010) waren concurrenten in de wereldwijde strijd om dominantie, naast Europese landen.
Dus blijft moderniteit een van de belangrijke manieren waarop zowel insiders als outsiders van het Midden-Oosten verschillen tussen Europese gemeenschappen en de rest van de wereld conceptualiseren. Het gaat in veel opzichten om een wereldwijde concurrentie in de richting van technische vooruitgang. Volgens historicus Marshall Hodgson van het Midden-Oosten:
“wordt de ontwikkelingskloof tussen een deel van de wereld en de rest beslissend, en moeten we het karakter ervan begrijpen om iets anders te kunnen begrijpen.” p. 176, Hodgson, 1974
Hodgson legt verder uit dat de kloof meer te maken had met technologische sprongen die hij “technologisering” noemde. Toch blijft, vanuit een huidig postkoloniaal-theoretisch perspectief, Hodgson’s gebruik van de term “ontwikkeling” een beetje problematisch. Postkoloniale theoretici hebben de term bekritiseerd vanwege de implicatie dat bepaalde landen Europeanen nodig hebben om zich te ontwikkelen. Dit komt omdat het uiteindelijk koloniale praktijken rechtvaardigt op basis van de behoefte aan “hulp”.”
Om bovenstaande redenen legt de moderniteit een sterk conceptueel verband met het cultureel imperialisme. Het was zowel een grondgedachte van het Europese imperialisme, als een economische en sociale invloed. Kolonisatoren spanden zich in om een plaatselijke beroepsbevolking te creëren die niet alleen onderlegd was in hun technologieën en methoden, maar ook in hun culturele normen en wereldbeeld. Esposito beschrijft deze mentaliteit als volgt:
“Veel Europeanen geloofden dat moderniteit niet alleen het resultaat was van de omstandigheden die de Verlichting en de industriële revolutie hadden voortgebracht, maar ook te danken was aan de inherente superioriteit van het christendom als religie en cultuur.” Esposito, Forward, Tolan et al, 2013, p. x
Dit weerspiegelt ook de nauwe band tussen religie en cultuur die in die tijd de norm was, hoewel secularisatie ook een belangrijke kracht werd in Europa en het Midden-Oosten.
Ondanks de uitgesproken invloed die Europa op het Midden-Oosten had, is het een oversimplificatie om te zeggen dat het Midden-Oosten door de Europeanen werd gemoderniseerd. Er is een lang geheugen met betrekking tot de wetenschappelijke en sociale vooruitgang die wij op bladzijde 8 noemden, en de betekenis daarvan in de wereld. De drang naar modernisering werd het sterkst gevoeld van binnenuit, waarbij een voortdurend debat woedde over de vraag of dat verwestersing inhield.
De tegenstelling ontwikkeld/ontwikkeld is in veel opzichten een valse dichotomie. Dit komt deels doordat moderniteit vaak is gedefinieerd in contrast met traditionalisme. Een binaire tegenstelling heeft de neiging zich aan kritische analyse te onttrekken vanwege de valse keuze die zij presenteert; dat wil zeggen, zij presenteert een superieure/inferieure constructie, met weinig ruimte voor nuance of nauwkeurigheid. In het geval van het binaire modern/traditioneel versterkt het vele stereotypen die de overheersing van “gemoderniseerde” of “ontwikkelde” landen rechtvaardigen. Dit maakt deel uit van het paradigma van lineaire “vooruitgang” dat de belangrijkste geschiedenisboeken kenmerkt.
Hoewel er in de Arabische landen veel moderniserende hervormers waren, springen drie niet-Arabische modernisatoren uit het tijdperk na de Eerste Wereldoorlog in het oog. Mustafa Kemal Ataturk in Turkije, Reza Shah in Iran en Amanullah Khan in Afghanistan werkten onvermoeibaar aan de modernisering van hun landen en gingen zelfs verder dan de westerse landen op het gebied van progressieve sociale instellingen en vrouwenrechten. Sinds de jaren 1920 is de modernisering in het hele Midden-Oosten in volle gang. Hun sociale hervormingen overtroffen vaak de vooruitgang in Europa, waarbij vrouwen stemrecht kregen en als opvoeders een belangrijke rol kregen toebedeeld in de moderniseringsinspanningen. De dochter van Mustafa Kemal Atatürk was piloot. Hij en andere moderniserende leiders (zie hieronder) implementeerden het liberale secularisme in alle overheidsinstellingen.