Romantische literatuur, zoals La Belle Dame Sans Merci, was een literaire beweging die was ontstaan om de theorieën van het tijdperk van de Verlichting tegen te gaan – om verbeelding, schoonheid en kunst terug te brengen in een cultuur die op wetenschap was gebaseerd, theoretisch en realistisch was geworden. Romantische schrijvers zagen het geweld van de Franse Revolutie als bewijs van het falen van de wetenschap en de rede, en de verstikking van de menselijke geest.
De meeste productieve werken van John Keats zijn geschreven in 1819, kort nadat hij de liefde van zijn leven, Fanny Brawne, had ontmoet en een dodelijke ziekte had opgelopen. Zijn werken richten zich op een terugkeer naar schoonheid: Griekse mythe, feeën, idealisme, natuur en individualisme zijn allemaal prominente thema’s in niet alleen Keats’ werk, maar van de Romantische literatuur als geheel.
Dit artikel bevat twee analytische interpretaties van dit gedicht. Om de tweede interpretatie te bekijken, scroll je naar de onderkant van het artikel en klik je op ‘Volgende’ of pagina 2.
Samenvatting van La Belle Dame Sans Merci
La Belle Dame Sans Merci werd geschreven in de zomer van 1819, in Wentworth Palace, het huis van zijn vriend Charles Armitage Brown. Op dat moment was Keats zich er al van bewust dat hij zou sterven, waarschijnlijk aan tuberculose, waaraan zijn broer eerder in zijn leven was gestorven. Hun buren in Wentworth Palace waren Fanny Brawne en haar moeder, en omdat zij in de andere helft van Wentworth Palace woonden, zagen zij elkaar dagelijks. Na een tijdje werd Keats verliefd op Fanny Brawne, maar omdat hij arm was, kon hij niet met haar trouwen.
La Belle Dame Sans Merci is Keats’ leven en emoties in verzen. Het is een verhaal over onbeantwoorde liefde, ziekte, en de onmogelijkheid om samen te zijn met wie je liefhebt als ze uit verschillende sociale klassen komen.
Gedetailleerde analyse
O wat kan u kwellen, ridder-bij-wapens,
Alone and palely loitering?
The sedge has with with withed from the lake,
And no birds sing.O wat kan u mankeren, ridder-bij-wapens,
Zo uitgehongerd en zo ongelukkig?
De graanschuur van de eekhoorn is vol,
En de oogst is binnen.Ik zie een lelie op uw voorhoofd,
met smart vochtig en koortsdauw,
En op uw wangen een vervagende roos
Snel verwelkt ook.
De eerste drie strofen introduceren het karakter van de Onbekende Spreker, en de ridder. De Onbekende Spreker komt de ridder tegen die ronddwaalt in het holst van de winter – het riet is verdord van het meer / en geen vogels zingen. – in een kaal, somber landschap. De kou heeft de vogels verjaagd, en toch merkt de Onbekende Spreker dat de ridder aan koorts lijdt. In de zomer van 1818 bezweek Keats’ jongere broer Tom aan tuberculose. In datzelfde jaar begon Keats symptomen van de ziekte te vertonen, en dus drukte de naderende dood zwaar op zijn gemoed.
Ik ontmoette een dame in de weiden,
heel mooi-een feeënkind,
Haar haar was lang, haar voet was licht,
En haar ogen waren wild.Ik maakte een krans voor haar hoofd,
En armbanden ook, en geurige zone;
Ze keek me aan zoals ze de liefde bedreef,
En kreunde zoetIk zette haar op mijn steigerende paard,
En zag de hele dag niets anders,
Omdat ze zijdelings boog, en zong
Een feeënlied.Ze vond wortels voor me die zoet smaken,
En wilde honing, en manna-dauw,
En in een vreemde taal zei ze: “Ik hou echt van je.”Ze nam me mee naar haar Elfengrot,
En daar huilde en zuchtte ze diep,
En daar sloot ik haar wilde ogen
Met vier kussen.En daar wiegde zij mij in slaap,
En daar droomde ik – wee! –
De laatste droom die ik ooit droomde
Op de koude helling.
In de strofen 4-9 antwoordt de Ridder aan de Onbekende Spreker, dat hij in de weiden een dame heeft ontmoet – ‘heel mooi, een feeënkind’. Het is belangrijk te wijzen op de traditionele vorm van dit gedicht: Keats schreef dit in de stijl van een ballade, een verouderde dichtvorm die zich baseert op eenvoudige taal en beeldspraak om het verhaal over te brengen. Door de balladevorm te gebruiken, krijgt het gedicht een tijdloze uitstraling, en een bijna romaneske benadering van beeldspraak. Zelfs het verhaal zelf roept associaties op met de balladetraditie. Balladen werden gebruikt als vermaak, en hun lengte moest de luisteraars bezig houden, want de ballade was een vorm van mondelinge poëzie.
Hier wordt Keats’ taal zoet. De eerste drie strofen van La Belle Dame Sans Merci waren bitter en verstoken van emotie, maar de introductie van de Lady in the Meads zorgt voor zachtheid in de taal van de Ridder. Hij haalt herinneringen op aan de schoonheid van de Dame en aan haar schijnbare onschuld – haar haar was lang, haar voet was licht, en haar ogen waren wild – en ook aan haar wereldvreemdheid.
De verwijzing naar ’taalvreemdheid’ is nog een bewijs van de onnatuurlijke afkomst van de Dame.
De ridder vertelt over zijn zoete herinneringen aan de Vrouwe: elkaar te eten geven, cadeautjes voor de Vrouwe maken, met haar reizen en samen zijn.
Bij de introductie van de achtste strofe huilt de Vrouwe omdat ze weet dat ze niet samen kunnen zijn – zij is een fee en hij is een sterveling – en wiegt hem in een slaap waaruit hij niet onmiddellijk ontwaakt. Over de precieze motieven van de Vrouwe zijn de geleerden verdeeld: terwijl een aantal geleerden van mening is dat het wenen van de Vrouwe in de Elfengrot inderdaad het idee van onverdeelde liefde oproept, zijn er ook geleerden die daar anders over denken. In het kader van deze analyse zou ik zeggen dat het om het laatste gaat: de Vrouwe begrijpt dat ze niet samen kunnen zijn, en kiest ervoor hem te laten slapen.
Ik zag ook bleke koningen en prinsen,
bleke krijgers, doodsbleek waren ze allen;
Ze riepen-‘La Belle Dame sans Merci
Houdt u in haar greep!Ik zag hun uitgehongerde lippen in de duisternis,
met een afschuwelijke waarschuwing wijd opengesperd,
En ik ontwaakte en vond mij hier,
Op de koude helling van de heuvel.En daarom verblijf ik hier,
Alleen en bleek treuzelend,
Dan is het riet van het meer verdord,
En zingen er geen vogels.
In zijn droom ziet de ridder bleke mensen – koningen, prinsen en krijgers – die hem vertellen dat hij in de ban is geraakt van de Vrouw zonder Merci (La Belle Dame Sans Merci). De ridder ontwaakt uit de nachtmerrie, alleen, op de koude helling van een heuvel. Hij vertelt de Onbekende Spreker dat hij daarom daar blijft: zwervend, op zoek naar de Dame in de Meads.
Hoewel de gebruikte taal eenvoudig is, slaagt Keats erin twee parallelle werelden te scheppen: de echte wereld, waar de Ridder alleen wordt aangetroffen, en bleekjes ronddoolt, is donker en troosteloos en winters. De andere wereld, waar de Vrouwe leeft, lijkt exotisch en mooi, met heerlijk voedsel als wilde honing en manna-dauw. De nachtmerrie-achtige beelden die tussen de werelden bestaan, kunnen worden opgevat als een wezenlijk deel van de wereld van de Vrouwe, want zij is het die jonge mannen – gewild of ongewild – wegfluistert naar hun ondergang. Het einde van de strofe laat het lot van de ridder dubbelzinnig.
Om de tweede analytische interpretatie van dit gedicht te bekijken, klik op ‘Volgende’ of pagina 2.