Lawrence Kohlberg, (geboren 25 oktober 1927, Bronxville, New York, V.S.-gestorven 17 januari 1987, Boston, Massachusetts), Amerikaans psycholoog en pedagoog, bekend om zijn theorie over morele ontwikkeling.
Kohlberg was de jongste van vier kinderen van Alfred Kohlberg, een succesvolle zijdehandelaar van joodse afkomst, en Charlotte Albrecht Kohlberg, een protestantse en een bekwaam amateur-scheikundige. Toen het echtpaar in 1932 na 11 jaar huwelijk scheidde, moest elk van de kinderen op last van de rechter kiezen bij welke ouder hij of zij zou gaan wonen. De twee jongste kinderen kozen hun vader en de oudste hun moeder.
Kohlberg studeerde in 1945 af aan de Phillips Academy in Andover, Massachusetts. Nadat hij in de Amerikaanse koopvaardij had gediend, werkte hij op een schip dat door de Haganah, de zionistische militaire organisatie, was ingehuurd om joodse oorlogsvluchtelingen naar Palestina te smokkelen, voorbij de Britse blokkade. Het schip werd echter onderschept en Kohlberg werd gevangen gezet in een Brits interneringskamp op Cyprus. In 1948 keerde hij terug naar de VS en schreef zich in aan de Universiteit van Chicago, waar hij in één jaar een B.A. in psychologie haalde en in 1958 een Ph.D. in psychologie. Daarna vervulde hij onderwijsfuncties aan verschillende instellingen voordat hij zich in 1968 vestigde aan de Harvard Universiteit.
Tijdens zijn promotie raakte Kohlberg geïnteresseerd in het werk van Jean Piaget over de morele ontwikkeling van kinderen. Volgens Piaget evolueren kinderen op natuurlijke wijze van een vorm van moreel redeneren die gebaseerd is op de gevolgen van een handeling (b.v. straf) naar een vorm die rekening houdt met de bedoelingen van de actor. Kohlberg interviewde 72 blanke jongens uit de lagere en middenklasse en legde hen een moreel dilemma voor: of het geoorloofd zou zijn voor een arme man om medicijnen te stelen voor zijn stervende vrouw. De antwoorden van de kinderen werden de basis van zijn zes-fasentheorie van morele ontwikkeling.
In de stadia 1 en 2, die hij preconventioneel noemde, ziet het kind juiste daden als daden die hem in staat stellen straf te vermijden (stadium 1) of een goede of eerlijke deal te sluiten (stadium 2). In de conventionele stadia 3 en 4 zijn de juiste handelingen die welke de goedkeuring van anderen verkrijgen (stadium 3) of die welke bestaan uit het doen van je plicht of het volgen van de regels van de maatschappij (stadium 4). Tenslotte, in de postconventionele stadia, 5 en 6, wordt het kind geleid door respect voor wetten en morele regels (stadium 5) – hoewel hij erkent dat ze enigszins willekeurig zijn en niet altijd geldig – of door abstracte ethische principes zoals rechtvaardigheid en gelijkheid (stadium 6). Volgens Kohlberg wordt stadium 6 slechts zelden bereikt.
Kohlbergs theorie was zeer invloedrijk, vooral in de psychologie en het onderwijs. Geen ander boek had zo’n gedetailleerde verklaring gegeven van de morele ontwikkeling van kinderen. Bovendien, in een tijd waarin de meeste psychologen behavioristen waren, was Kohlberg’s werk baanbrekend door zich te concentreren op cognitieve verschijnselen. Zijn theorie kreeg echter ook veel kritiek, met name van de Amerikaanse psychologe Carol Gilligan, die stelde dat het de verschillende patronen van morele ontwikkeling bij meisjes negeerde.
In 1971, toen hij onderzoek deed in Belize, liep Kohlberg naar verluidt een parasitaire infectie op die hem lichamelijk ziek en depressief maakte voor een groot deel van de rest van zijn leven. In 1987 pleegde hij zelfmoord.