Leider van de Chinese Revolutie
Mao Zedong was een van de historische figuren van de twintigste eeuw. Als stichter van de CCP (Communistische Partij) speelde hij een belangrijke rol bij de oprichting van het Rode Leger en de ontwikkeling van een verdedigbaar basisgebied in de provincie Jiangxi aan het eind van de jaren twintig en het begin van de jaren dertig. Hij consolideerde zijn heerschappij over de Partij in de jaren na de Lange Mars en gaf leiding aan de algemene strategie tijdens de Sino-Japanse Oorlog en de burgeroorlog. In 1945 werd hij formeel Partijvoorzitter. Zijn vertrouwen in de boeren (een belangrijke afwijking van de heersende Sovjet-doctrine) en afhankelijkheid van guerrillaoorlogvoering in de revolutie waren essentieel voor de communistische triomf in China.
Na de oprichting van de PRC (Volksrepubliek China) in 1949 was Mao verantwoordelijk voor veel van de politieke initiatieven die het aanzien van China veranderden. Daartoe behoorden de landhervorming, de collectivisering van de landbouw en de verspreiding van medische diensten. Deze leider van de revolutie bleef vooral alert voor wat hij zag als nieuwe vormen van onderdrukking en gevoelig voor de belangen van de onderdrukten. In 1958 pleitte hij voor een zelfvoorzienende campagne van de “Grote Sprong Voorwaarts” in de plattelandsontwikkeling. De mislukking van de Grote Sprong leidde ertoe dat Mao veel verantwoordelijkheden overdroeg aan andere leiders (Liu Shaoqi, Deng Xiaoping, etc.) en zich terugtrok uit de actieve besluitvorming.
Tijdens de vroege jaren zestig bleef Mao zich rusteloos verzetten tegen wat hij zag als nieuwe vormen van overheersing (in zijn woorden: “revisionisme” of “kapitalistische restauratie”). In zijn buitenlands beleid leidde hij China’s scheiding van de Sovjet-Unie. Op binnenlands vlak werd hij steeds wantrouwiger over de ontwikkelingsaanpak van zijn ondergeschikten, omdat hij vreesde dat deze aanpak diepe sociale en politieke ongelijkheden in de hand werkte. Toen Liu, Deng en anderen zijn oproep om “de klassenstrijd nooit te vergeten” leken te negeren, startte Mao in 1966 de “Grote Proletarische Culturele Revolutie”, waarbij hij gebruik maakte van de ontevredenheid onder sommige studenten (de “Rode Gardisten”) en anderen. De Culturele Revolutie slaagde erin veel tegenstanders van zijn beleid uit de weg te ruimen, maar leidde ook tot ernstige wanordelijkheden, waardoor Mao in 1967 het leger moest inschakelen om de orde te herstellen.
In 1969 wees Mao minister van Defensie Lin Biao, een bondgenoot van de Culturele Revolutie, aan als zijn troonopvolger. Maar Mao begon te twijfelen aan Lin en daagde hem al snel politiek uit. Een van de discussiepunten was de opening naar de Verenigde Staten, die door Mao en Zhou Enlai werd bepleit als tegenwicht tegen de Sovjet-Unie. In 1971 kwam Lin bij een vliegtuigongeluk om het leven toen hij China ontvluchtte na een vermeende moordaanslag op Mao.
Tot aan zijn dood leidde een falende Mao een strijd tussen degenen die profiteerden van de Culturele Revolutie en het beleid daarvan verdedigden, en gerehabiliteerde veteranen die geloofden dat de Culturele Revolutie China ernstige schade had berokkend. Een tijd lang leek het erop dat de veteranen, aangevoerd door Deng Xiaoping, het pleit gewonnen hadden. Maar de radicalen, hetzij door Mao te manipuleren, hetzij door een beroep te doen op zijn fundamentele instincten, wonnen weer aan kracht na de dood van Zhou Enlai in januari 1976. Mao koos de meer centristische Hua Guofeng om zijn visie voort te zetten. Vier weken na Mao’s dood leidde Hua de arrestatie van belangrijke radicale figuren, van wie er vier – Zhang Chunqiao, Jiang Qing, Wang Hongwen, en Yao Wenyuan – een “bende” werden genoemd.
In het post-Mao tijdperk is veel waar Mao voor stond, teruggedraaid en zijn vele personen, levend en dood, waar hij achter stond, verduisterd. Over zijn leiderschap, en met name over het initiatief tot de Culturele Revolutie, is heftig gediscussieerd. In juni 1981 keurde het Centraal Comité van de Partij een resolutie goed waarin Mao’s bewind na 1958 werd bekritiseerd, maar waarin zijn plaats als groot leider en ideoloog van de Chinese communistische revolutie werd bevestigd.