The goal of management of post-term pregnancy is to prevent complications and deliver a healthy baby. Specific management for post-term pregnancy will be determined by your doctor based on:
-
Your pregnancy, overall health, and medical history
-
Extent of the condition
-
Your tolerance for specific medications, procedures, or therapies
-
Expectations for the course of the condition
-
Your opinion or preferences
Maternal and fetal testing are often performed for a post-term pregnancy to monitor for signs of problems. Some of the ways to detect potential problems include the following:
-
Fetal movement counting. Keeping track of fetal kicks and movements. A change in the number or frequency may mean the fetus is under stress.
-
Nonstress testing. Een test waarbij wordt gekeken of de hartslag van de foetus toeneemt bij foetale bewegingen, een teken van het welzijn van de foetus.
-
Biofysisch profiel. Een test waarbij de niet-stresstest wordt gecombineerd met een echografie om het welzijn van de foetus te beoordelen.
-
Ultrasografie. Een diagnostische beeldvormingstechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van geluidsgolven met een hoge frequentie en een computer om beelden te maken van bloedvaten, weefsels en organen. Echografie wordt gebruikt om te zien hoe interne organen functioneren en om de bloedstroom door verschillende bloedvaten te beoordelen. Echografie wordt gebruikt om de groei van de foetus te volgen.
-
Doppler-stroomonderzoek. Een type echografie waarbij geluidsgolven worden gebruikt om de bloedstroom te meten, dat vaak wordt gebruikt bij baby’s met intra-uteriene groeibeperking (IUGR).
Als uit de tests blijkt dat het niet langer gezond is voor de foetus om in de baarmoeder van de moeder te blijven, kan de bevalling worden opgewekt.
Het besluit om de bevalling op te wekken bij een zwangerschap na de bevalling hangt af van veel factoren. Tijdens de bevalling kan de hartslag van de foetus met een elektronische monitor worden gecontroleerd om veranderingen in de hartslag als gevolg van een lage zuurstoftoevoer op te sporen. Veranderingen in de toestand van de baby kunnen een keizersnede noodzakelijk maken.
Tijdens de bevalling wordt de foetale hartslag vaak continu bewaakt om veranderingen in de foetale hartslag te helpen opsporen. Omdat een foetus die nog niet is geboren tijdens de bevalling vaker meconium (de eerste ontlasting) laat vallen, is het risico op meconium aspiratie groter. De baby moet na de bevalling mogelijk worden uitgezogen en speciale zorg krijgen.
Amnioinfusie wordt soms tijdens de bevalling toegepast als er heel weinig vruchtwater is of als de foetus op de navelstreng drukt. Bij amnio-infusie wordt een steriele vloeistof met een katheter (hol buisje) in de kapotte vruchtzak gebracht om het lage vochtgehalte te vervangen en de foetus en de navelstreng te beschermen.
Als de bevalling niet vordert of als de foetus in ademnood verkeert, kan een keizersnede nodig zijn. Bij zeer grote baby’s kan de bevalling moeilijk verlopen en kan een tang- of vacuümbevalling nodig zijn. Artsen moeten voorzichtig te werk gaan om schade aan de baby te voorkomen.