Proteus, in de Griekse mythologie, de profetische oude man van de zee en herder van de kudden van de zee (b.v. zeehonden). Hij was onderworpen aan de zeegod Poseidon, en zijn woonplaats was ofwel het eiland Pharos, bij de monding van de rivier de Nijl, ofwel het eiland Carpathus, tussen Kreta en Rhodos.
Proteus wist alles – verleden, heden en toekomst – maar wilde niet onthullen wat hij wist. Degenen die hem wilden raadplegen, moesten hem eerst verrassen en vastbinden tijdens zijn nachtelijke sluimer. Zelfs als hij gevangen was probeerde hij te ontsnappen door allerlei gedaanten aan te nemen. Maar als zijn gijzelaar hem vasthield, keerde de god ten slotte terug in zijn juiste gedaante, gaf het gewenste antwoord en dook in zee. De gijzelnemer in Homerus’ versie (Odyssee, Boek IV) was Menelaos; in Vergilius’ verhaal (Georgica, Boek IV) was het Aristaeus die probeerde Proteus vast te houden. Omdat Proteus elke vorm kon aannemen die hij maar wilde, werd hij door sommigen beschouwd als een symbool van de oorspronkelijke materie waaruit de wereld was geschapen. Het woord protean, waarvan één betekenis is “veranderlijk van vorm of gedaante”, is afgeleid van Proteus.
In een verhaal dat voor het eerst bekend is uit het werk van de 6e-eeuwse dichter Stesichorus, werd Proteus afgeschilderd als een Egyptische koning – hetzij van Memphis (door Herodotus) of van geheel Egypte (in Euripides’ Helena) – die de echte Helena veilig in Egypte hield terwijl Zeus Paris op weg stuurde naar Troje met een spook-Helen.