- A. Paulus’ hart voor Israël.
- 1. Hoofdstuk 9 brengt een kleine verschuiving in de focus van het boek Romeinen.
- 2. (1-2) Paulus’ droefheid.
- 3. (3-5) De bron van Paulus’ verdriet.
- B. Waarom Israël in zijn huidige toestand is vanuit Gods perspectief: Israël heeft de Messias gemist omdat het volgens Gods soevereine plan was.
- 1. (6-9) Heeft God gefaald met Zijn plan betreffende Israël? Nee; God heeft Zijn kinderen der belofte niet in de steek gelaten.
- 2. (10-13) Nog een voorbeeld van het feit dat de belofte belangrijker is dan de natuurlijke verwantschap: Jakob en Ezau.
- 3. (14-16) Maakt Gods keuze voor de een boven de ander God onrechtvaardig?
- 4. (17-18) Het voorbeeld van Farao.
- 5. (19-21) Ontheft Gods recht om te kiezen de mens van verantwoordelijkheid?
- 6. (22-24) Heeft God niet het recht om Zichzelf te verheerlijken zoals het Hem goeddunkt?
- 7. (25-26) De profeet Hosea (in Hosea 2:23 en 1:10) verklaart Gods recht om te kiezen, door hen te roepen die voorheen niet Zijn volk werden genoemd.
- 8. (27-29) Jesaja (in Jesaja 10:23 en 1:9) verklaart Gods recht om een overblijfsel onder Israël uit te kiezen voor redding.
- C. Waarom Israël zich in zijn huidige toestand bevindt vanuit het perspectief van de mens: Israël heeft de Messias gemist omdat zij weigeren door geloof te komen.
- 1. (30-31) Het analyseren van de huidige situatie van Israël en de heidenen volgens een menselijk perspectief.
- 2. (32-33) Paulus benadrukt de reden waarom Israël verstoten lijkt van Gods goedheid en gerechtigheid: Omdat zij het niet door geloof zochten.
A. Paulus’ hart voor Israël.
1. Hoofdstuk 9 brengt een kleine verschuiving in de focus van het boek Romeinen.
a. In de hoofdstukken één tot en met acht van Romeinen heeft Paulus ons grondig overtuigd van de nood van de mens en Gods heerlijke voorziening in Jezus Christus door de Heilige Geest.
b. Nu, in Romeinen 9 tot en met 11, behandelt Paulus het probleem in verband met de toestand van Israël. Wat betekent het dat Israël zijn Messias heeft gemist? Wat zegt dit over God? Wat zegt het over Israël? Wat zegt het over onze huidige positie in God?
i. De vraag gaat ongeveer als volgt: Hoe kan ik zeker zijn van Gods liefde en redding voor mij, als het lijkt dat Israël eens geliefd en gered was, maar nu lijkt te worden verworpen en vervloekt? Zal God ook mij op een dag verwerpen en vervloeken?
ii. “Als God zijn oude volk niet tot redding kan brengen, hoe weten christenen dan dat hij hen wel kan redden? Paulus gaat hier niet over tot een nieuw en ongerelateerd onderwerp. Deze drie hoofdstukken maken deel uit van de manier waarop hij duidelijk maakt hoe God in feite mensen redt.” (Morris)
2. (1-2) Paulus’ droefheid.
Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet, ook mijn geweten getuigt mij in de Heilige Geest, dat ik grote droefheid en gedurig verdriet in mijn hart heb.
a. Ik heb groot verdriet en voortdurende droefheid in mijn hart: In Romeinen 8 liet Paulus ons achter op de top der heerlijkheid en verzekerde ons dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. Waarom is Paulus dan nu zo somber geworden in zijn toon?
b. Droefheid en voortdurende droefheid: Paulus voelt dit omdat hij denkt aan een volk dat gescheiden lijkt te zijn van Gods liefde – het ongelovige Israël, dat Gods Messias verwierp.
c. Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet, ook mijn geweten getuigt mij in de Heilige Geest: Paulus gebruikt elke mogelijke zekerheid om zijn grote verdriet over Israël te verklaren. Dit is iets wat Paulus echt dwars zat en op zijn hart lag.
3. (3-5) De bron van Paulus’ verdriet.
Want ik zou wensen dat ik zelf van Christus vervloekt was om mijn broeders, mijn landgenoten naar het vlees, die Israëlieten zijn, aan wie de aanneming, de heerlijkheid, de verbonden, het geven van de wet, de dienst van God en de beloften toebehoren; van wie de vaderen zijn en uit wie, naar het vlees, Christus is voortgekomen, die over allen is, de eeuwig gezegende God. Amen.
a. Ik zou wensen dat ik zelf vervloekt was van Christus voor mijn broeders: Dit is een dramatische verklaring van Paulus’ grote liefde en verdriet voor zijn broeders. Paulus zegt dat hij zelf bereid is om van Jezus gescheiden te worden als dat op de een of andere manier de redding van Israël zou kunnen bewerkstelligen.
i. We moeten niet denken dat Paulus hier alleen maar een dramatische metafoor gebruikt. De plechtige verzekeringen die hij gaf in Romeinen 9:1 herinneren ons eraan dat hij volkomen waarheidsgetrouw is.
ii. Deze grote passie voor zielen gaf Paulus perspectief. Mindere dingen verontrustten hem niet omdat hij verontrust was door een groot ding – de zielen van de mensen. “Heb liefde voor de zielen van de mensen – dan zult u niet zeuren over een dode hond, of een zieke kat, of over de grieven van een familie, en de kleine verstoringen die Johannes en Maria kunnen maken door hun ijdele gesprekken. U zult verlost zijn van kleine zorgen (ik hoef ze niet verder te beschrijven) als u bezorgd bent over de zielen van de mensen… Maak uw ziel vol van een groot verdriet, en uw kleine verdrietjes zullen verdreven worden.” (Spurgeon)
b. Ik zou kunnen wensen dat ik zelf vervloekt was: Paulus weerspiegelt hetzelfde hart dat Mozes had in Exodus 32:31-32: Toen keerde Mozes tot de HERE terug en zeide: O, dit volk heeft een grote zonde begaan, en heeft voor zichzelf een god van goud gemaakt! Maar nu, indien Gij hun zonde wilt vergeven; maar zo niet, dan bid ik, schrap mij uit Uw boek dat Gij geschreven hebt.”
i. Natuurlijk toont Paulus ook het hart van Jezus, die vervloekt werd namens anderen opdat zij gered zouden worden (Galaten 3:13).
ii. We moeten niet vergeten dat de Joden de grootste vijanden van Paulus waren toen het op zijn bediening aankwam. Zij vielen hem lastig en vervolgden hem van stad tot stad, en wakkerden leugens en geweld tegen hem aan. Toch hield hij nog zo hartstochtelijk van hen.
iii. “Het is niet gemakkelijk om de maat van liefde in een Mozes en een Paulus te schatten. Want ons beperkte verstand kan het niet bevatten, zoals een kind de moed van krijgers niet kan bevatten!” (Bengel)
c. De aanneming, de heerlijkheid, de verbonden, het geven van de wet, de diensten van God, en de beloften: De pijn die Paulus voelt voor zijn verloren broeders is des te heviger als hij bedenkt hoe God hen gezegend heeft met alle voorrechten om Zijn eigen bijzondere volk te zijn.
i. De heerlijkheid spreekt van Gods Shekinah heerlijkheid, de zichtbare “wolk van heerlijkheid” die Gods aanwezigheid toont onder Zijn volk.
d. Uit wie de vaderen zijn en uit wie, naar het vlees, Christus is voortgekomen: Paulus overweegt ook de menselijke erfenis van het uitverkoren volk van God te zijn. Israël gaf ons niet alleen de grote vaders van het Oude Testament, maar ook Jezus zelf kwam uit Israël. Deze hele geestelijke erfenis maakt Israëls ongeloof des te problematischer.
e. Christus… die boven allen is, de eeuwig gezegende God, Amen: Dit is een van de duidelijke uitspraken van Paulus dat Jezus God is. Degenen die de voorkeur geven aan een interpunctie die iets anders zegt, leggen hun vooringenomen opvattingen op aan de tekst. “De grammaticale argumenten pleiten bijna allemaal voor het eerste standpunt, maar de meeste recente geleerden aanvaarden het tweede op grond van het feit dat Paulus nergens anders expliciet zegt dat Christus God is.” (Morris)
i. Wuest, die Robertson citeert: “duidelijke verklaring van de godheid van Christus volgend op de opmerking over Zijn menselijkheid. Dit is de natuurlijke en voor de hand liggende manier om de zin te interpunctieëren. Een punt zetten achter vlees en een nieuwe zin beginnen voor de doxologie is erg abrupt en onhandig.”
B. Waarom Israël in zijn huidige toestand is vanuit Gods perspectief: Israël heeft de Messias gemist omdat het volgens Gods soevereine plan was.
1. (6-9) Heeft God gefaald met Zijn plan betreffende Israël? Nee; God heeft Zijn kinderen der belofte niet in de steek gelaten.
Maar het is niet zo dat het woord van God geen uitwerking heeft gehad. Want zij zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij het zaad van Abraham zijn; maar: “In Izaäk zal uw zaad genoemd worden.” Dat wil zeggen, zij die de kinderen des vleses zijn, deze zijn niet de kinderen Gods; maar de kinderen der belofte worden gerekend tot het zaad. Want dit is het woord der belofte: “Te dezen tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben.”
a. Het is niet zo dat het woord van God geen uitwerking heeft gehad: Paulus denkt aan iemand die naar Israël kijkt en zegt: “Gods woord is voor hen niet uitgekomen. Hij heeft Zijn belofte voor hen niet vervuld, omdat zij hun Messias misten en nu vervloekt lijken. Hoe weet ik dat Hij voor mij zal doorkomen?” Paulus beantwoordt de vraag door te beweren dat het niet zo is dat het woord van God geen effect heeft gehad.
b. Want zij zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn: Een betekenis van de naam Israël is “door God bestuurd”. Paulus zegt hier dat niet heel Israël werkelijk “door God bestuurd” wordt. Heeft Gods woord gefaald? Nee; in plaats daarvan zijn zij die van Israël zijn niet allen door God geregeerd.
i. “Paulus vertelt ons dat niemand werkelijk Israël is tenzij hij door God geregeerd wordt. We hebben een parallelle situatie met het woord ‘christen’. Niet iedereen die christen wordt genoemd is werkelijk een volgeling van Christus.” (Smith)
c. De kinderen van de belofte worden gerekend tot het zaad: Gods woord heeft niet gefaald, want God bereikt nog steeds zijn kinderen van de belofte, wat al dan niet hetzelfde kan zijn als fysiek Israël.
i. Paulus laat zien dat alleen het afstammeling zijn van Abraham niemand redt. Bijvoorbeeld, Ismaël was net zo goed een zoon van Abraham als Izaäk was; maar Ismaël was een zoon naar het vlees, en Izaäk was een zoon naar de belofte (Op deze tijd zal Ik komen en zal Sara een zoon hebben). De ene was de erfgenaam van Gods verbond van verlossing, en de andere niet. Izaäk staat voor de kinderen der belofte en Ismaël staat voor de kinderen des vleses.
2. (10-13) Nog een voorbeeld van het feit dat de belofte belangrijker is dan de natuurlijke verwantschap: Jakob en Ezau.
En niet alleen dit, maar toen ook Rebekka zwanger was geworden bij één man, namelijk bij onze vader Izaäk (want de kinderen waren nog niet geboren, noch hadden zij enig goed of kwaad gedaan, opdat het doel Gods naar verkiezing zou standhouden, niet uit werken, maar uit Hem die roept), werd tot haar gezegd: “De oudste zal de jongste dienen.” Zoals geschreven staat: “Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat.”
a. Onze vader Izaäk: Gods keuze tussen Ismaël en Izaäk lijkt voor ons enigszins logisch. Het is een stuk moeilijker te begrijpen waarom God Jakob koos als erfgenaam van Gods verbond van verlossing in plaats van Ezau. Wij begrijpen het misschien niet zo gemakkelijk, maar Gods keuze is net zo geldig.
b. Nog niet geboren, noch goed of kwaad gedaan hebbende: Paulus wijst erop dat Gods keuze niet gebaseerd was op de prestaties van Jakob of Esau. De keuze was gemaakt voordat zij geboren waren.
c. Opdat het voornemen Gods, naar de verkiezing, stand zou houden, niet uit werken, maar uit Hem, die roept: Wij denken dus niet dat God Jakob boven Ezau verkoos omdat Hij hun werken van tevoren kende, Paulus wijst erop dat het niet uit werken was. In plaats daarvan werd de reden voor de uitverkiezing gevonden in Hem die roept.
d. De oudste zal de jongste dienen: God kondigde deze voornemens aan Rebekka aan voordat de kinderen geboren waren, en Hij herhaalde Zijn oordeel lang nadat Jakob en Ezau beiden van de aarde waren heengegaan (Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat).
i. Wij moeten de liefde en de haat beschouwen als betrekking hebbend op Zijn doel in het kiezen van iemand om erfgenaam te worden van het verbond van Abraham. In dat opzicht kan Gods voorkeur met recht worden beschouwd als een uiting van liefde jegens Jakob en haat jegens Esau.
ii. Morris haalt voorbeelden aan waar haat duidelijk zoiets lijkt te betekenen als “minder bemind” (Genesis 29:31, 33; Deuteronomium 21:15; Mattheüs 6:24; Lucas 14:26; Johannes 12:25). Toch is hij het eens met Calvijns idee dat de werkelijke gedachte hier veel meer lijkt op “aanvaard” en “verworpen” dan ons begrip van de termen “bemind” en “gehaat.”
iii. Al met al zien we dat Esau een gezegend man was (Genesis 33:8-16, Genesis 36). God haatte Esau met betrekking tot het erven van het verbond, niet met betrekking tot zegening in dit leven of het volgende.
iv. “Een vrouw zei eens tegen de heer Spurgeon: ‘Ik kan niet begrijpen waarom God zou zeggen dat Hij Esau haatte.’ ‘Dat,’ antwoordde Spurgeon, ‘is niet mijn moeilijkheid, madam. Mijn probleem is te begrijpen hoe God van Jakob kon houden.'” (Newell)
v. Onze grootste fout bij het overwegen van de keuzes van God is te denken dat God kiest om willekeurige redenen, alsof Hij kiest op een “eeny-meeny-miny-moe” manier. Wij kunnen Gods redenen om te kiezen misschien niet doorgronden, en het zijn redenen die Hij alleen kent en waarop Hij alleen antwoordt, maar Gods keuzes zijn niet grillig. Hij heeft een plan en een reden.
3. (14-16) Maakt Gods keuze voor de een boven de ander God onrechtvaardig?
Wat zullen we dan zeggen? Is er ongerechtigheid bij God? Zeker niet! Want Hij zegt tot Mozes: “Ik zal Mij ontfermen over wie Mij ontfermen wil, en Ik zal Mij ontfermen over wie Mij ontfermen wil.” Dus dan is het niet van hem die wil, noch van hem die loopt, maar van God die barmhartigheid bewijst.
a. Is er ongerechtigheid bij God? Paulus beantwoordt deze vraag krachtig: Zeker niet! God legt duidelijk Zijn recht uit om barmhartigheid te schenken aan wie Hem behaagt in Exodus 33:19.
b. Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal: Bedenk wat barmhartigheid is. Barmhartigheid is niet krijgen wat we verdienen. God is nooit minder dan rechtvaardig met wie dan ook, maar behoudt zich ten volle het recht voor om meer dan rechtvaardig te zijn met individuen als Hij dat verkiest.
i. Jezus sprak over dit recht van God in de gelijkenis van de landeigenaar in Mattheüs 20:1-16.
ii. Wij bevinden ons op een gevaarlijke plaats wanneer wij Gods barmhartigheid jegens ons als ons recht beschouwen. Als God verplicht is barmhartigheid te bewijzen, dan is het geen barmhartigheid – dan is het een verplichting. Niemand is ooit onrechtvaardig voor het niet geven van barmhartigheid.
c. Dus dan is het niet van hem die wil, noch van hem die loopt, maar van God die barmhartigheid toont: Gods barmhartigheid wordt ons niet geschonken vanwege wat wij willen doen (hij die wil), of vanwege wat wij daadwerkelijk doen (hij die rent), maar eenvoudig uit Zijn verlangen om barmhartigheid te bewijzen.
4. (17-18) Het voorbeeld van Farao.
Want de Schrift zegt tot Farao: “Hiertoe heb Ik u juist opgewekt, opdat Ik Mijn macht in u betoon en opdat Mijn naam op de gehele aarde wordt verkondigd.” Daarom ontfermt Hij Zich over wie Hij wil, en wie Hij wil, verhardt Hij.
a. Juist met dit doel heb Ik u doen opstaan: God stond toe, dat Farao in de dagen van Mozes aan de macht kwam, opdat God de kracht van Zijn oordeel tegen Farao kon tonen, en daardoor Zichzelf kon verheerlijken.
b. Daarom ontfermt Hij Zich over wie Hij wil, en wie Hij wil verhardt Hij: Soms zal God Zichzelf verheerlijken door barmhartigheid te tonen; soms zal God Zichzelf verheerlijken door de hardheid van een mens.
i. Wij moeten niet denken dat God een onwillige, goedhartige Farao overhaalde om hard te zijn jegens God en Israël. Door het hart van Farao te verharden, stond God eenvoudig toe dat Farao’s hart zijn natuurlijke neiging nastreefde.
c. Hij verhardt: Wij weten dat Farao zijn eigen hart verhardde, volgens Exodus 7:13, 7:22, 8:15, 8:19, 8:32, 9:7, en 9:34. Maar “Hij neemt niet de moeite om aan te geven dat Farao zijn eigen hart verhardde, een bewijs van ongeloof en opstandigheid, omdat hij de nadruk legt op de vrijheid van Gods handelen in alle gevallen.” (Harrison)
5. (19-21) Ontheft Gods recht om te kiezen de mens van verantwoordelijkheid?
Je zult dan tegen mij zeggen: “Waarom vindt Hij nog steeds schuld? Want wie heeft zich tegen Zijn wil verzet?” Maar, o mens, wie zijt gij om tegen God te antwoorden? Zal het geschapene tot hem, die het geschapen heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij zoo gemaakt? Heeft de pottenbakker niet de macht over de klei, om uit dezelfde klomp een vat te maken voor eer en een ander voor oneer?
a. Gij zult dan tot mij zeggen: “Waarom vindt Hij nog schuld? Want wie heeft zich tegen Zijn wil verzet?” Paulus stelt zich iemand voor die vraagt: “Als het allemaal een kwestie van Gods keuze is, hoe kan God dan schuld bij mij vinden? Hoe kan iemand tegen Gods keuze ingaan?”
b. Voorwaar, o mens, wie zijt gij om tegen God te antwoorden? Paulus antwoordt door te laten zien hoe oneerbiedig zo’n vraag is. Als God zegt dat Hij kiest, en als God ook zegt dat wij verantwoordelijk zijn voor Hem, wie zijn wij dan om Hem in twijfel te trekken?
c. Heeft de pottenbakker geen macht over de klei? Heeft God niet hetzelfde recht dat elke Schepper heeft over zijn schepping? Als God dus verklaart dat wij een eeuwige verantwoordelijkheid voor Hem hebben, dan is dat zo.
6. (22-24) Heeft God niet het recht om Zichzelf te verheerlijken zoals het Hem goeddunkt?
Wat indien God, om Zijn toorn te tonen en Zijn macht bekend te maken, met veel lankmoedigheid de vaten des toorns, toebereid tot het verderf, heeft verdragen, en opdat Hij de rijkdom Zijner heerlijkheid bekend zou maken op de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid had tot heerlijkheid, namelijk ons, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen?
a. Wat als God: Opnieuw wordt hetzelfde principe uit Gods handelen met Farao herhaald. Als God verkiest Zichzelf te verheerlijken door de mensen hun eigen weg te laten gaan en hen rechtvaardig Zijn toorn te laten ondergaan om zo Zijn macht bekend te maken, wie kan Hem dan tegenwerken?
b. Hij zou de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend kunnen maken op de vaten der barmhartigheid: Evenzo, indien God meer dan billijk wil zijn met anderen, door hun Zijn barmhartigheid te tonen, wie kan Hem tegenstaan?
c. Maar ook van de heidenen: En als God zowel aan de heidenen als aan de Joden barmhartigheid wil bewijzen (uiteraard nooit minder dan rechtvaardig jegens een van beiden), wie kan zich dan tegen Hem verzetten?
i. “De Joden waren geneigd te denken dat God hen niet anders kon maken dan vaten van eer. Paulus verwerpt deze opvatting en wijst erop dat God doet wat Hij wil.” (Morris)
d. Vaten des toorns, toebereid tot vernietiging: Paulus zegt niet dat God hen heeft toebereid voor vernietiging. Die vaten doen op zichzelf voldoende hun werk.
7. (25-26) De profeet Hosea (in Hosea 2:23 en 1:10) verklaart Gods recht om te kiezen, door hen te roepen die voorheen niet Zijn volk werden genoemd.
Zo zegt Hij ook in Hosea:
“Ik zal hen Mijn volk noemen, dat Mijn volk niet was,
En haar geliefde, die niet geliefd was.”
En het zal geschieden op de plaats, waar tot hen gezegd is,
‘Gij zijt Mijn volk niet niet,’
Daar zullen zij genoemd worden zonen van de levende God.”
a. Gij zijt Mijn volk niet: Deze passages uit Hosea 2:23 en 1:10 tonen de barmhartigheid van God. God vertelde de profeet Hosea om een van zijn kinderen Lo-Ammi te noemen, wat “Niet Mijn Volk” betekent. Maar God beloofde ook dat dit oordeel niet eeuwig zou duren. Op een dag zal Israël hersteld worden en opnieuw zonen van de levende God genoemd worden.
8. (27-29) Jesaja (in Jesaja 10:23 en 1:9) verklaart Gods recht om een overblijfsel onder Israël uit te kiezen voor redding.
Isaja roept ook uit over Israël:
“Al is het getal der kinderen Israëls als het zand der zee,
Het overblijfsel zal gered worden.
Want Hij zal het werk voleindigen en het in gerechtigheid afsnijden,
Want de HERE maakt een kort werk op de aarde.”
En zoals Jesaja al eerder zei:
“Als de HERE van Sabaoth ons geen zaad had nagelaten,
Wij zouden geworden zijn als Sodom,
En wij zouden gemaakt zijn als Gomorra.”
a. Het overblijfsel zal gered worden: De geciteerde passage uit Jesaja 10:23 spreekt allereerst over Gods werk in het redden van een overblijfsel van de komende Assyrische vernietiging. Het lijden van Gods volk door toedoen van de Assyriërs en anderen zou hen het gevoel geven dat zij zeker vernietigd zouden worden. God verzekert hen dat dit niet het geval is. Hij zal Zijn overblijfsel altijd behouden.
i. God heeft altijd met een overblijfsel gehandeld. “Het was dom te denken dat, omdat niet het gehele volk tot de zegen was ingegaan, de belofte van God was mislukt. De belofte was niet aan het gehele volk gedaan en was nooit bedoeld geweest om op het gehele volk van toepassing te zijn.” (Morris)
b. Wij zouden geworden zijn als Sodom: Sodom en Gomorra werden volledig vernietigd in het oordeel. Dit citaat uit Jesaja 1:9 laat zien dat hoe slecht de toestand van Juda ook was als gevolg van hun zonde, het nog erger had kunnen zijn. Het was alleen door de barmhartigheid van God dat zij überhaupt overleefden. Sodom en Gomorra werden beide totaal vernietigd, zonder dat er zelfs maar een heel klein overblijfsel overbleef om door te gaan. Zelfs te midden van het oordeel toonde God Zijn barmhartigheid aan Juda.
i. De genadige belofte is duidelijk: “Maar als slechts een overblijfsel zal overleven, zal tenminste een overblijfsel overleven, en de hoop op herstel vormen.” (Bruce)
C. Waarom Israël zich in zijn huidige toestand bevindt vanuit het perspectief van de mens: Israël heeft de Messias gemist omdat zij weigeren door geloof te komen.
1. (30-31) Het analyseren van de huidige situatie van Israël en de heidenen volgens een menselijk perspectief.
Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de gerechtigheid niet hebben nagestreefd, de gerechtigheid hebben bereikt, ja, de gerechtigheid des geloofs; maar Israël, die de wet der gerechtigheid heeft nagestreefd, heeft de wet der gerechtigheid niet bereikt.
a. Heidenen, die de gerechtigheid niet nastreefden, hebben de gerechtigheid bereikt: Naar alle schijn hebben de heidenen gerechtigheid gevonden, hoewel het er niet op leek dat zij er werkelijk naar zochten.
b. Maar Israël … heeft de wet der gerechtigheid niet bereikt: Bij alle schijn scheen Israël te werken naar de gerechtigheid van God met alles wat het had, maar vond het niet.
c. Bereikte tot gerechtigheid… niet bereikte: Wat was het verschil? Waarom vonden de onwaarschijnlijke heidenen gerechtigheid, terwijl de waarschijnlijke Joden dat niet deden? Omdat de heidenen de gerechtigheid van het geloof nastreefden, en de Joden de wet van de gerechtigheid nastreefden. De heidenen die gered werden kwamen tot God door geloof, en ontvingen Zijn gerechtigheid. De Joden die van God verstoten schijnen te zijn, probeerden zichzelf voor God te rechtvaardigen door werken te verrichten volgens de wet der gerechtigheid.
2. (32-33) Paulus benadrukt de reden waarom Israël verstoten lijkt van Gods goedheid en gerechtigheid: Omdat zij het niet door geloof zochten.
Waarom? Omdat zij het niet door het geloof zochten, maar als het ware door de werken der wet. Want zij zijn gestruikeld over die steen des aanstoots. Zoals geschreven staat:
“Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een steen des aanstoots,
En wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.”
a. Omdat zij het niet door geloof zochten: We zouden kunnen verwachten dat Paulus de vraag “Waarom?” opnieuw vanuit Gods perspectief zou beantwoorden, en de zaak eenvoudigweg terug zou werpen op Gods soevereine keuze. In plaats daarvan legt hij de verantwoordelijkheid bij Israël: Omdat zij het niet door geloof zochten… zijn zij gestruikeld over die struikelsteen.
i. Paulus heeft al in Romeinen laten zien dat de enige mogelijke manier om gered te worden door geloof is, en niet door de werken van de wet; en dat deze redding alleen komt door het werk van een gekruisigde Heiland – wat een struikelblok was voor Israël (1 Korintiërs 1:22-23).
b. Want zij struikelden over die struikelsteen: Paulus laat zien dat Israël verantwoordelijk is voor hun huidige toestand. Heeft hij alles tegengesproken wat hij eerder heeft gezegd, waarin de nadruk lag op Gods soevereine plan? Natuurlijk niet, hij presenteert het probleem alleen van de andere kant – de kant van menselijke verantwoordelijkheid, in plaats van de kant van Gods soevereine keuze.