samādhi
concentration; meditative consciousness; ‘bringing together’
समाधी (samādhi)
samādhi
ThaMarDi(သမာဓိ)
三昧
(Pinyin: sānmèi)
三昧
(rōmaji: sanmai)
삼매
(RR: sammae)
ཏིང་ངེ་འཛིན་
(Wylie: ting nge ‘dzin)
สมาธิ
(RTGS: samathi)
định
Glossary of Buddhism
SamadhiEdit
The term ‘Samadhi’ derives from the root sam-a-dha, which means ’to collect’ or ‘bring together’, and thus it is often translated as ‘concentration’ or ‘unification of mind’. In the early Buddhist texts, samadhi is also associated with the term samatha (calm abiding). In de commentaartraditie wordt samadhi gedefinieerd als ekaggata, eenpuntigheid van geest (Cittass’ekaggatā).
Buddhagosa definieert samadhi als “het gelijkmatig en juist centreren van bewustzijn en bewustzijnsconcomitanten op een enkel object de toestand krachtens welke bewustzijn en bewustzijnsconcomitanten gelijkmatig en juist op een enkel object blijven, niet afgeleid en niet verstrooid.” Volgens Buddhaghosa worden in de Theravada Pali teksten vier soorten samadhi genoemd:
- Momentaire concentratie (khanikasamadhi): Een mentale stabilisatie die ontstaat tijdens vipassana.
- Periminaire concentratie (parikammasamadhi): Ontstaat uit de eerste pogingen van de mediteerder om zich op een meditatieobject te concentreren.
- Toegangsconcentratie (upacarasamadhi): Ontstaat wanneer de vijf hindernissen zijn weggenomen, wanneer jhana aanwezig is, en bij het verschijnen van het ’tegenbeeldteken’ (patibhaganimitta).
- Absorptieconcentratie (appanasamadhi): The total immersion of the mind on its meditation of object and stabilization of all four jhanas.
Dhyan Buddha
Samadhi and dhyanaEdit
Samadhi is the last of the eight elements of the Noble Eightfold Path. It is often interpreted as referring to dhyana, but in the suttas samadhi and dhyana are not the same. While samadhi is one-pointed concentration, in dhyana this samadhi is used in the initial stages, to give way to a state of equanimity and mindfulness. The practice of dhyana makes it possible to keep access to the senses in a mindful way, avoiding primary responses to the sense-impressions.
Qualities of the rupa jhānasEdit
Rupajhāna | ||||
First jhāna | Second jhana | Third jhana | Fourth jhana | |
---|---|---|---|---|
Kāma / Akusala dhamma
(sensuality / unskillful qualities)
|
secluded from; withdrawn |
Does not occur | Does not occur | Does not occur |
Vitakka
(applied thought)
|
accompanies jhāna |
unification of awareness free from vitakka and vicāra |
Does not occur | Does not occur |
Vicāra
(sustained thought)
|
||||
Pīti
(rapture)
|
seclusion-born; pervades body |
samādhi-born; pervades body |
fades away (along with distress) |
Does not occur |
Sukha
(non-sensual pleasure)
|
pervades physical body |
abandoned (no pleasure nor pain) |
||
Upekkhāsatipārisuddhi
(pure, mindful equanimity)
|
Does not occur | internal confidence | equanimous; mindful |
purity of equanimity and mindfulness |
Sources: |
The Suttapitaka and the Agamas describe four stages of rupa jhāna. Rupa verwijst naar het materiële rijk, in een neutrale houding, als verschillend van het kama-rijk (lust, begeerte) en het arupa-rijk (niet-materieel rijk). Elke jhāna wordt gekenmerkt door een reeks kwaliteiten die in die jhana aanwezig zijn.
Interpretatie van de vier dhyana’sEdit
Volgens Richard Gombrich beschrijft de opeenvolging van de vier rupa-jhana’s twee verschillende cognitieve toestanden:
Ik weet dat dit controversieel is, maar het lijkt mij dat de derde en vierde jhana’s dus heel anders zijn dan de tweede.
Alexander Wynne legt verder uit dat het dhyana-schema slecht wordt begrepen. Volgens Wynne worden woorden die het opwekken van opmerkzaamheid uitdrukken, zoals sati, sampajāno, en upekkhā, verkeerd vertaald of opgevat als bepaalde factoren van meditatieve staten, terwijl ze verwijzen naar een bepaalde manier van waarnemen van de zintuiglijke objecten:
Dus de uitdrukking sato sampajāno in de derde jhāna moet een staat van opmerkzaamheid aanduiden die verschilt van de meditatieve absorptie van de tweede jhāna (cetaso ekodibhāva). Het suggereert dat het subject iets anders aan het doen is dan in een meditatieve toestand te blijven, d.w.z. dat hij uit zijn absorptie is gekomen en zich nu weer bewust is van objecten. Hetzelfde geldt voor het woord upek(k)hā: het duidt niet op een abstracte ‘gelijkmoedigheid’, het betekent zich bewust zijn van iets en er onverschillig tegenover staan De derde en vierde jhāna-s beschrijven, naar het mij toeschijnt, het proces van het richten van staten van meditatieve absorptie naar het opmerkzaam gewaar zijn van objecten.
Het Edele Achtvoudige Pad is een condensatie van uitgebreidere beschrijvingen van dit pad, dat begint met een huishouder die de dhamma hoort en huis en haard verlaat (letterlijk of figuurlijk), en na voorbereidende praktijken begint met de beoefening van dhyana. De Pāli canon beschrijft acht progressieve toestanden van jhāna: vier vormmeditaties (rūpa jhāna), en vier vormloze meditaties (arūpajhānas), hoewel de vroege teksten de term dhyana niet gebruiken voor de vier vormloze meditaties, en ze in plaats daarvan āyatana (dimensie, sfeer, basis) noemen. Een negende vorm is Nirodha-Samāpatti.
Volgens Bronkhorst zijn de vier rūpa jhāna’s wellicht een originele bijdrage van de Boeddha aan het religieuze landschap van India. Zij vormden een alternatief voor de pijnlijke ascetische praktijken van de Jains. De arūpa jhāna werden geïncorporeerd uit niet-boeddhistische ascetische tradities. Volgens Crangle was de ontwikkeling van meditatieve praktijken in het oude India een complex samenspel tussen Vedische en niet-Vedische tradities.
Dhyana en inzichtEdit
Een kernprobleem in de studie van het vroege boeddhisme is de relatie tussen dhyana en inzicht. In de boeddhistische traditie zijn twee tradities over het gebruik van jhana opgenomen. Er is een traditie die de nadruk legt op het bereiken van inzicht (bodhi, prajna, kensho) als het middel tot ontwaken en bevrijding. Maar er is ook een yogatraditie, zoals die tot uiting komt in het gebruik van jhana, dat in andere soetra’s wordt verworpen omdat het niet leidt tot het uiteindelijke resultaat van bevrijding. Het probleem werd in 1936 beroemd verwoord door Louis de La Vallee Poussin, in zijn tekst Musila et Narada: Le Chemin de Nirvana.
Schmithausen onderscheidt drie mogelijke wegen naar bevrijding zoals beschreven in de sutta’s, waaraan Vetter de enige beoefening van dhyana zelf toevoegt, die hij ziet als de oorspronkelijke “bevrijdende beoefening”:
- De vier Rupa Jhanas zelf vormden de kern van de bevrijdende beoefening van het vroege boeddhisme, c. q. de Boeddha;
- Beheersing van de vier Rupa Jhana’s, waarna “bevrijdend inzicht” wordt bereikt;
- Beheersing van de vier Rupa Jhana’s en de vier Arupa Jhana’s, waarna “bevrijdend inzicht” wordt bereikt;
- Vrijmakend inzicht zelf is voldoende.
De vier Rupa Jhanas vormden de kern van de bevrijdende beoefening van het vroege boeddhisme, c. q. de Boeddha.q. de Boeddha;
Dit probleem is uitgewerkt door verschillende bekende geleerden, waaronder Tilman Vetter, Johannes Bronkhorst, en Richard Gombrich. Schmithausen merkt op dat de vermelding van de vier edele waarheden als “bevrijdend inzicht”, dat bereikt wordt na het beheersen van de Rupa Jhanas, een latere toevoeging is aan teksten als Majjhima Nikaya 36. Zowel Schmithausen als Bronkhorst merken op dat het bereiken van inzicht, dat een cognitieve activiteit is, niet mogelijk kan zijn in een toestand waarin alle cognitieve activiteit is opgehouden. Volgens Vetter en Bronkhorst vormde dhyana zelf de oorspronkelijke “bevrijdende praktijk”. Volgens Alexander Wynne was het uiteindelijke doel van dhyana het bereiken van inzicht, en de toepassing van de meditatieve toestand op de beoefening van mindfulness. Volgens Frauwallner was mindfulness een middel om het ontstaan van begeerte te voorkomen, die eenvoudigweg het gevolg was van contact tussen de zintuigen en hun voorwerpen. Volgens Frauwallner was dit wellicht het oorspronkelijke idee van de Boeddha. Volgens Wynne kan deze nadruk op mindfulness geleid hebben tot het intellectualisme dat inzicht verkoos boven de beoefening van dhyana.
De arupa’sEdit
Gegroepeerd in het jhana-schema zijn vier meditatieve staten, die in de vroege teksten arupa’s worden genoemd. Deze worden in de commentariële literatuur ook wel aangeduid als immateriële/vormloze jhānas (arūpajhānas), ook wel vertaald als De Vormloze Dimensies, ter onderscheiding van de eerste vier jhānas (rūpa jhānas). In de boeddhistische canonieke teksten wordt het woord “jhāna” nooit expliciet gebruikt om ze aan te duiden; in plaats daarvan worden ze aangeduid als āyatana. Soms worden ze echter na de eerste vier jhāna’s in volgorde genoemd (andere teksten, b.v. MN 121 behandelen ze als een afzonderlijke reeks verworvenheden) en zo werden ze door latere exegeten als jhāna’s behandeld. De onstoffelijke zijn verwant met, of afgeleid van, yoga-meditatie, en meer specifiek gericht op concentratie, terwijl de eigenlijke jhana’s verwant zijn met de cultivatie van de geest. De toestand van volledig vertoeven in leegte wordt bereikt wanneer de achtste jāna is overstegen.
De vier arupa’s zijn:
- vijfde jhāna: oneindige ruimte (Pali ākāsānañcāyatana, Skt. ākāśānantyāyatana),
- zesde jhāna: oneindig bewustzijn (Pali viññāṇañcāyatana, Skt. vijñānānantyāyatana),
- zevende jhāna: oneindig niets (Pali ākiñcaññāyatana, Skt. ākiṃcanyāyatana),
- achtste jhāna: noch waarneming noch niet-waarneming (Pali nevasaññānāsaññāyatana, Skt. naivasaṃjñānāsaṃjñāyatana).
Hoewel de “Dimensie van Nietsheid” en de “Dimensie van Noch Waarneming noch Niet-waarneming” zijn opgenomen in de lijst van negen Jhanas onderwezen door de Boeddha, zijn zij niet opgenomen in het Edele Achtvoudige Pad. Nobel Pad nummer acht is “Samma Samadhi” (Juiste Concentratie), en alleen de eerste vier Jhana’s worden beschouwd als “Juiste Concentratie”. Als hij een discipel door alle Jhana’s leidt, ligt de nadruk op de “Beëindiging van Gevoelens en Waarnemingen” in plaats van te stoppen bij de “Dimensie van Noch Waarneming, noch Niet-waarneming”.
In boeddhistische traditieEdit
TheravadaEdit
Volgens Buddhaghosa, in zijn invloedrijke standaardwerk Visuddhimagga, is samadhi de “aankomende oorzaak” voor het verkrijgen van wijsheid. De Visuddhimagga beschrijft 40 verschillende objecten voor meditatie, die overal in de Pali canon worden genoemd, maar in de Visuddhimagga expliciet worden opgesomd, zoals mindfulness van de ademhaling (anapanasati) en liefdevolle vriendelijkheid (metta).
Een aantal westerse leraren (Thanissaro Bhikkhu, Leigh Brazington, Richard Shankman) maakt een onderscheid tussen ‘sutta-georiënteerde’ jhana en ‘Visuddhimagga-georiënteerde’ jhana. Thanissaro Bhikkhu heeft herhaaldelijk betoogd dat de Pali Canon en de Visuddhimagga verschillende beschrijvingen geven van de jhana’s, waarbij hij de Visuddhimagga-beschrijving als onjuist beschouwt. Keren Arbel heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de jhana’s en de hedendaagse kritiek op de commentariële interpretatie. Op basis van dit onderzoek, en haar eigen ervaring als senior meditatieleraar, geeft zij een gereconstrueerd verslag van de oorspronkelijke betekenis van de dhyana’s. Ze stelt dat jhana een geïntegreerde beoefening is, en beschrijft de vierde jhana als “lucide opmerkzaamheid”, niet als een staat van diepe concentratie.
MahayanaEdit
Bodhisattva zittend in meditatie. Afghanistan, 2e eeuw CE
Indiase MahayanaEdit
De vroegste overgebleven Indiase Mahayana-teksten leggen de nadruk op ascetische praktijken en het verblijf in het woud, en op het opgaan in staten van meditatieve eenheid. Deze praktijken lijken een centrale plaats te hebben ingenomen in het vroege Mahayana, ook omdat zij “toegang kunnen hebben gegeven tot nieuwe openbaringen en inspiratie.”
In de Indiase Mahayana tradities wordt de term ook gebruikt om andere vormen van “samadhi” dan dhyana aan te duiden. Sectie 21 van de Mahavyutpatti vermeldt zelfs 118 samadhi. De Samadhiraja Sutra bijvoorbeeld heeft als hoofdthema een samādhi die “de samadhi die gemanifesteerd wordt als de gelijkheid van de wezenlijke aard van alle dharmas” (sarva-dharma-svabhavā-samatā-vipañcita-samādhi) wordt genoemd.
ZenEdit
Een traditionele Chinese Chán boeddhistische meester in Taiwan, zittend in meditatie
Indiase dhyana werd vertaald als chán in het Chinees, en zen in het Japans. Ideologisch gezien legt de Zen-traditie de nadruk op prajna en plotseling inzicht, maar in de eigenlijke praktijk worden prajna en samādhi, of plotseling inzicht en geleidelijke cultivatie, aan elkaar gekoppeld. Vooral sommige stromingen in de Rinzai-school van Zen benadrukken plotseling inzicht, terwijl de Sōtō-school van Zen meer nadruk legt op shikantaza, het trainen van opmerkzaamheid van de stroom van gedachten, waardoor ze ongestoord kunnen ontstaan en weer verdwijnen.