Context
De verovering van Gallië door Julius Caesar in het midden van de 1e eeuw v. Chr. verdeelde de grotendeels Keltische stammen in duidelijk geromaniseerde provincies en vrije Germaanse vorstendommen, met de rivier de Rijn als natuurlijke grens. In de winter van 17/16 v. Chr. verloor Legio V Alaudae zijn aquila (“adelaar”) standaard aan de Sicambri stam. Elk legioen droeg een aquila als een belichaming van de Romeinse geest; het verliezen ervan was de ultieme schande. Nu de aquila in handen van de Sicambri was, besefte keizer Augustus Caesar dat het noodzakelijk was de regio Germania in het gareel te krijgen. Hij besteedde de volgende vier jaar aan het versterken van de militaire aanwezigheid van Rome aan de grens en stuurde zijn adoptiezoon Drusus in zijn plaats om het gebied te pacificeren. Drusus stelde twee legers samen voor de beneden- en midden-Rijn, gebieden die de Romeinen respectievelijk Germania Inferior en Germania Superior noemden. In 12 v. Chr. ging Drusus met het leger van Germania Superior op expeditie om de Sicambri, Frisii en Chauci stammen in het noorden te verpletteren. Hij slaagde erin de stammen voor het einde van het jaar tot overgave te dwingen, en sommige bronnen suggereren dat hij de verloren aquila terugvond. Drusus richtte zijn legioenen vervolgens op het dichtbeboste gebied verder ten oosten van de Rijn. Hij bouwde een groot fort in de Lippe vallei en overwinterde daar alvorens de regio te pacificeren. In de daaropvolgende jaren rukte hij op tot aan de rivier de Elbe in het oosten van het huidige Duitsland. Voordat hij in 9 v. Chr. stierf, had Drusus een uitgestrekt gebied en stammen onderworpen die door de Romeinen gezamenlijk Germania werden genoemd.
Drusus’ broer, Tiberius, kreeg na de dood van Drusus het bevel over het leger van Germania Superior. Hij handhaafde de vrede tussen de stammen door zijn legioenen over het gebied te verplaatsen. Afgezien van een opstand die door Lucius Domitius Ahenobarbus werd neergeslagen, bleef het gebied rustig. In 4 ce gaf Augustus echter opdracht aan Tiberius om de oorlog van Drusus te voltooien en heel Germanië volledig belastingplichtig te maken. In de winter van 5-6 ce marcheerde het leger van Germania Superior in noordelijke en oostelijke richting naar het land van de Marcomanni aan de Donau. Tiberius was van plan in die tijd zijn post in Pannonië te verlaten, maar een opstand in zijn provincie hield zijn legioenen drie jaar lang bezig.
In de tussentijd trad Publius Quinctilius Varus op als gouverneur van de proto-provincie Germania. Hij had het bevel over de drie legioenen die het leger van Germania Inferior vormden: Legio XVII, Legio XVIII, en Legio XIX. Hij inde belastingen op aanwijzing van Augustus, maar deze poging om de provincie te romaniseren wekte de woede op van de stammen. In de zomer van 9 ce begon Arminius van de Cherusken een opstand te beramen. Hij was in de voorgaande jaren een bondgenoot van de Romeinen geweest, groeide in Rome op als een adellijke gijzelaar, ontving het Romeinse burgerschap en kreeg zelfs de eervolle rang van eques (Romeinse ridder). Arminius trad vaak op als boodschapper tussen de Romeinen en de Germaanse stammen, en het was in deze rol dat hij bij de stamhoofden de gunst voor zijn opstand wist te winnen. Hij besloot Varus op de hoogte te brengen van een vermeende opstand in het land van de Bructeri in het noordwesten van Germanië. Ondanks de waarschuwingen van het rivaliserende stamhoofd Segestes over het verraad van Arminius, geloofde Varus het bericht, en hij begon zijn legioenen uit hun verdedigingsplaatsen te ontbieden voor een mars naar de grens. Vanuit zijn basis aan de rivier de Weser, misschien in de buurt van wat nu de Duitse stad Minden is, trok Varus snel westwaarts en legde onderweg wegen aan.
On the first day of the march, Arminius and his coconspirators asked to leave the army in order to rally Rome’s Germanic allies. Varus granted the request. The Romans built a camp near the end of that day while Arminius’s rebels prepared to attack.