In 1841 werd Solomon Northup, een vrije zwarte New Yorker, ontvoerd in Washington DC en verkocht aan slavenhandelaar James Birch. Birch gaf Northup de naam “Platt Hamilton” en verzon een fictief achtergrondverhaal voor Platt voordat hij hem met de brik Orleans naar het zuiden verscheepte, naar zijn partner Theophilus Freeman in New Orleans. Het schip verliet Richmond op 27 april 1841 en kwam drie weken later, op 24 mei, in New Orleans aan met een lading van 41 mannen, vrouwen en kinderen, waaronder Northup, die als “Plat Hamilton” op regel 33 van de onderstaande scheepslijst staat vermeld. Zijn scheepsmaat Eliza, vermeld als “Drady Cooper,” en haar kinderen zijn de laatste vermeldingen op dat manifest. Nadat hij uit Freeman’s slavenkamp was verkocht aan de planter William Ford, bracht Northup twaalf jaar door als illegale slaaf op suiker- en katoenplantages in Midden-Louisiana. Ford kocht ook Eliza, maar haar kinderen werden verkocht aan andere kopers.
Northup’s autobiografie, Twelve Years a Slave, werd gepubliceerd in 1853, slechts een jaar na Harriet Beecher Stowe’s Uncle Tom’s Cabin, en verkocht meer dan dertigduizend exemplaren in drie jaar. Met details zoals de verkoop van Eliza, gestaafd door de historische gegevens, biedt het verhaal een uitzonderlijk venster op de wereld van de slavenhandel en belicht de inspanningen van één man om zijn weg terug naar de vrijheid te vinden.