Bezitten antilichaambindingsplaatsen algemene eigenschappen die hen in staat stellen om verschillende antigenen met verschillende affiniteiten te binden en om nieuwe antigenen te binden? Hier behandelen we deze vraag door de fysische en chemische eigenschappen te onderzoeken die het gunstigst zijn voor residuen die betrokken zijn bij antigeen accommodatie en binding. Amfipathische aminozuren zouden de verandering van omgeving van hydrofiel naar hydrofoob, die optreedt bij de vorming van een antilichaam-antigeen complex, gemakkelijk kunnen verdragen. Residuen die groot zijn en kunnen deelnemen aan een grote verscheidenheid van van der Waals’ en elektrostatische interacties zouden binding aan een reeks van antigenen mogelijk maken. Aminozuren met flexibele zijketens zouden een structureel plastisch gebied kunnen genereren, d.w.z. een bindingsplaats die het vermogen bezit zich rond het antigeen te vormen om de complementariteit van de op elkaar inwerkende oppervlakken te verbeteren. Antilichamen zouden zich dus aan een reeks nieuwe antigenen kunnen binden met gebruikmaking van een beperkte reeks residuen, afgewisseld met meer unieke residuen waaraan een grotere bindingspecificiteit kan worden toegekend. Een individuele antilichaammolecule zou aldus kruisreactief kunnen zijn en in staat zijn om structureel gelijksoortige liganden te binden. De aanpassing van variaties in de antigene structuur door een bescheiden flexibiliteit in de combinatielocatie zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de immuunafweer door antilichaambinding aan verschillende maar nauw verwante pathogenen mogelijk te maken. Tyr en Trp voldoen het gemakkelijkst aan deze katholieke fysisch-chemische vereisten en zouden daarom op theoretische gronden geacht worden vaak voor te komen in combinatieplaatsen. Experimentele ondersteuning hiervoor komt van drie bronnen, (1) de hoge frequentie van deelname door deze aminozuren aan de antigeenbinding waargenomen in zes kristallografisch bepaalde antilichaam-antigeen complexen, (2) hun frequente voorkomen in de vermoedelijke bindingsgebieden van antilichamen zoals bepaald uit structuur- en sequentiegegevens en (3) het potentieel voor beweging van hun zijketens in bekende antilichaambindingsplaatsen en modelsystemen. De zes gebonden antigenen omvatten twee kleine verschillende haptens, niet-overlappende regio’s van hetzelfde grote eiwit en een peptide met 19 aminozuurresiduen. Van de in totaal 85 complementariteitsbepalende regioposities zijn slechts 37 locaties (plus 3 kader) direct betrokken bij de antigeeninteractie. Hiervan wordt lichte keten residu 91 door alle onderzochte complexen gebruikt, terwijl lichte keten 32, lichte keten 96 en zware keten 33 door vijf van de zes worden gebruikt. De bindingsplaatsen in bekende antilichaam-antigeencomplexen en de veronderstelde bindingsplaatsen in vrije Fab-fragmenten vertonen vergelijkbare kenmerken wat betreft de aanwezige soorten aminozuren. De mogelijke rol van andere aminozuren wordt eveneens geëvalueerd.(ABSTRACT VERTROKKEN OP 400 WOORDEN)