Taalontwikkeling

Assessment | Biopsychology | Comparative |Cognitive | Developmental | Language | Individual differences |Personality | Philosophy | Social |
Methods | Statistics |Clinical | Educational | Industrial |Professional items |World psychology |

Developmental Psychology:Cognitieve ontwikkeling – Ontwikkeling van het zelf -Emotionele ontwikkeling -Taalontwikkeling -Morele ontwikkeling -Perceptuele ontwikkeling -Persoonlijke ontwikkeling -Psychosociale ontwikkeling -Ontwikkelingsmaatregelen

Taalontwikkeling of taalverwerving is een proces dat vroeg in het menselijk leven begint, wanneer een persoon taal begint te verwerven door het te leren zoals het gesproken wordt en door mimiek. De taalontwikkeling van kinderen gaat van eenvoud naar complexiteit. Zuigelingen beginnen zonder taal. Maar als ze vier maanden oud zijn, kunnen baby’s liplezen en spraakklanken onderscheiden. De taal die baby’s spreken wordt “brabbeltaal” genoemd.

Taal begint gewoonlijk met het oproepen van eenvoudige woorden zonder bijbehorende betekenis, maar naarmate kinderen ouder worden, krijgen woorden betekenis en worden verbanden tussen woorden gelegd. Na verloop van tijd vormen zich zinnen waarin woorden worden samengevoegd tot een logische betekenis. Naarmate een persoon ouder wordt, worden nieuwe betekenissen en nieuwe associaties gecreëerd en neemt de woordenschat toe naarmate meer woorden worden geleerd.

Infants use their bodies, vocal cries and other preverbal vocalizations to communicate their wants, needs and dispositions. Hoewel de meeste kinderen op verschillende leeftijden en in verschillend tempo beginnen te vocaliseren en uiteindelijk verbaliseren, leren zij hun eerste taal zonder bewuste instructie van ouders of verzorgers. Het is een schijnbaar moeiteloze taak die met de leeftijd steeds moeilijker wordt. Voordat het leren kan beginnen, moet het kind natuurlijk biologisch en sociaal volwassen genoeg zijn.

Biologische voorwaardenLinguïsten zijn het niet allemaal eens over de biologische factoren die bijdragen aan de taalontwikkeling, maar de meesten zijn het er wel over eens dat ons vermogen om zo’n ingewikkeld systeem te verwerven specifiek is voor de menselijke soort. Verder is het mogelijk dat ons vermogen om taal te leren is ontwikkeld door het evolutionaire proces en dat de basis voor taal genetisch is doorgegeven.

Sociale RandvoorwaardenHet is van cruciaal belang dat kinderen in staat worden gesteld tot sociale interactie met andere mensen die kunnen praten en vragen kunnen beantwoorden. Voor een succesvolle taalverwerving moeten kinderen zich in een omgeving bevinden die hen in staat stelt sociaal in die taal te communiceren.

Er zijn een paar verschillende theorieën over waarom en hoe kinderen taal ontwikkelen. De meest populaire verklaring is dat taal wordt verworven door imitatie. Dit blijkt echter meer een volksverhaal te zijn dan iets anders. De twee meest geaccepteerde theorieën over taalontwikkeling zijn de psychologische en de functionele. Psychologische verklaringen richten zich op de mentale processen die betrokken zijn bij het leren van taal in de kindertijd. Functionele verklaringen kijken naar de sociale processen die een rol spelen bij het leren van de eerste taal.

Ontwikkeling van de Engelse syntaxis Hoewel de ontwikkeling sterk varieert, zijn deze stadia, gebaseerd op de 5 stadia van Roger Brown, een bruikbare indicator:

Stadium 1: 0-26 maanden Alleen tegenwoordige tijd, 1e persoon onderwerp voornaamwoord, vragen aangegeven door intonatie en nee/niet toegevoegd aan zinsstructuur, hier/daar/dit/dat alleen gebruikt met gebaren

Stadium 2: 27-30 maanden Tegenwoordige tijd Progressief (-ing) maar zonder “to be” werkwoord, ex. vrachtwagen valt, niet “de vrachtwagen valt”, 1ste persoon object en bezittelijke voornaamwoorden en later 2de persoon voornaamwoorden, sommige vraag inversie en vragen vormen “wat/werkwoord + V + O?”, hulpen zoals kan niet, niet gebruiken in negatieve zinnen. Voorzetsels ontstaan.

Stadium 3: 31-35 maanden Toekomstige tijd gebruikt, lidwoorden “een”, “de”, 3e persoon voornaamwoorden, hulpvorm gebruikt in vragen “kan ik niet spelen?”, later treedt inversie op “kan ik niet spelen?”

Stadium 4: 36-40 maanden Meervoudsvormen ontstaan en bezittelijke “‘s” worden verworven, meervoudige voornaamwoorden, modale werkwoorden, vraagwoorden “wie, welke, wanneer hoe” ontstaan.

Stadium 5: 41-46 maanden Onregelmatige en regelmatige verleden tijd, wederkerende voornaamwoorden, vraagtags en negatieve copula’s gebruikt.

Stadium 5+: 47+ maanden achter/voor, negatieve vragen, negatieve voornaamwoorden “niets, “nergens”.

B.F. Skinner’ geloofde dat taal na de geboorte werd aangeleerd als gevolg van het maken van geluiden en het imiteren van de mensen om ons heen. Wanneer mensen woorden horen, zullen zij proberen deze te herhalen, en met positieve bekrachtiging zal de zuigeling uiteindelijk de juiste uitspraak ontwikkelen, die dus weer positieve bekrachtiging zal krijgen. Klanken en woorden die geen deel uitmaken van de geaccepteerde taal zullen niet worden versterkt en zullen verloren gaan. Dit is een deel van het proces dat “Operante Conditionering” wordt genoemd. Skinner’s theorie heeft enige empirische ondersteuning.

Skinner’s model van taal leren wordt besproken in Gedragsanalyse van de ontwikkeling van kinderen. Het is nogal controversieel geweest. Skinner was een van de eerste psychologen die het concept van imitatie (een concept dat hij echogedrag noemde) als een kritische component in de taalontwikkeling beschouwde.

Taalverwerving is het proces waarbij het taalvermogen zich in een mens ontwikkelt.

Eerste taalverwerving betreft de ontwikkeling van taal bij kinderen, terwijl tweede taalverwerving zich ook richt op de taalontwikkeling bij volwassenen. Historisch gezien hebben theorieën en theoretici de nadruk gelegd op ofwel nature ofwel nurture (zie Nature versus nurture) als de belangrijkste verklarende factor voor taalverwerving.

De meeste onderzoekers erkennen echter het belang van zowel biologie als omgeving. Een veelbesproken kwestie is of de biologische bijdrage taalspecifieke capaciteiten omvat, vaak omschreven als Universele Grammatica. Gedurende vijftig jaar hebben taalkundigen Noam Chomsky en wijlen Eric Lenneberg gepleit voor de hypothese dat kinderen aangeboren, taalspecifieke capaciteiten hebben die het leren van talen vergemakkelijken en beperken.

Andere onderzoekers, waaronder Elizabeth Bates, Catherine Snow en Michael Tomasello, hebben de hypothese geponeerd dat het leren van talen alleen het resultaat is van algemene cognitieve capaciteiten en de interactie tussen lerenden en hun omgeving. Recent werk van William O’Grady stelt voor dat complexe syntactische fenomenen het resultaat zijn van een efficiëntie-gedreven, lineair computationeel systeem. O’Grady beschrijft zijn werk als “nativisme zonder universele grammatica”. Een van de belangrijkste vorderingen in de studie van taalverwerving was de creatie van de CHILDES database door Brian MacWhinney en Catherine Snow.

Nativistische theorieën

Linguïstische theorieën stellen dat kinderen leren door hun natuurlijk vermogen om de wetten van taal te ordenen, maar dit talent niet volledig kunnen benutten zonder de aanwezigheid van andere mensen. Dit betekent echter niet dat het kind formeel onderwijs van welke aard dan ook nodig heeft. Chomsky beweert dat kinderen geboren worden met een hard-wired taalverwervingsapparaat (LAD) in hun hersenen. Ze worden geboren met de belangrijkste principes van taal op hun plaats, maar met veel parameters die ingesteld moeten worden (zoals of zinnen in de taal of talen die ze moeten verwerven expliciete onderwerpen moeten hebben). Volgens Chomsky, wanneer het jonge kind wordt blootgesteld aan een taal, maakt het LAD het voor hen mogelijk om de parameters in te stellen en de grammaticale principes af te leiden, omdat de principes aangeboren zijn.

Mark Baker, komt met argumenten dat er niet alleen bepaalde “parameters” (zoals Chomsky ze noemde) zijn die aangeboren schakelaars zijn in het LAD, maar dat taalkundigen heel dicht bij het punt zijn waar deze parameters zouden kunnen worden samengebracht in een “periodiek systeem van talen”, zoals bepaald door hun parameter kenmerken. Bakers werk is echter zeer controversieel, omdat hij heeft betoogd dat principes en parameters geen biologische of sociologische oorsprong hebben, maar in plaats daarvan door God zijn geschapen (d.w.z. creationisme).

In tegenstelling tot Bakers theologisch creationisme betoogt Chomsky dat taal “… kan worden bestudeerd op de wijze van andere biologische systemen.”. Bovendien zijn er belangrijke studies in de biogenetica die sterk suggereren dat de genetische factoren die samen de hersenen vormen redundante systemen bevatten voor het herkennen van patronen van zowel zicht als geluid.

Chomsky’s bewering is dan dat zonder een aangeboren vermogen tot taal, menselijke zuigelingen niet in staat zouden zijn om volledige spraakpatronen te leren in een natuurlijke menselijke omgeving. Dit onvermogen volgt uit het feit dat de beschikbare input voor het kind – de spraak van de gemeenschap van volwassenen om haar heen – onvoldoende is, en niet het bewijs levert dat nodig is om te bepalen welke grammatica het kind zou moeten gebruiken. Dit is de armoede van het stimulusargument. Dit argument is in overeenstemming gebracht met de Universele Grammatica (UG), en is bewezen door vele onderzoekers in eerste taalverwerving, alsmede door vooraanstaande onderzoekers in tweede taalverwerving, zoals Lydia White (McGill) en Suzanne Flyne (MIT).

De psychologe Catherine Snow van Harvard stelt daarentegen dat kinderen de beginselen van taal niet hoeven af te leiden uit verarmde en ongrammaticale flarden van gepraat, maar dat zij het bewijs dat zij nodig hebben krijgen aangereikt door ouder-kind interactie. Sommige studies van kindgerichte spraak of CDS suggereren dat spraak aan jonge kinderen gewoonlijk traag, duidelijk, grammaticaal en zeer repetitief is, eerder zoals traditionele taallessen. Anderen hebben betoogd dat “baby talk” niet universeel is onder de culturen van de wereld, en dat de rol ervan bij het “helpen van kinderen bij het leren van grammatica” is overschat.

Chomsky verwoordde het argument van de armoede van stimulus voor het eerst in een kritische bespreking van een boek van de behavioristische psycholoog B.F. Skinner

Non-nativistische theorieën

Non-nativistische theorieën omvatten het Competitiemodel en het Sociaal interactionisme. Sociaal-interactionisten, zoals Snow, theoretiseren dat volwassenen een belangrijke rol spelen bij de taalverwerving van kinderen. Sommige onderzoekers beweren echter dat de empirische gegevens waarop de theorieën van het sociaal interactionisme gebaseerd zijn, vaak oververtegenwoordigd zijn van Amerikaanse en Europese middenklasse ouder-kind interacties. Verschillende antropologische studies van andere menselijke culturen, alsmede anekdotisch bewijsmateriaal uit westerse gezinnen, suggereren eerder dat veel, zo niet de meerderheid, van de kinderen in de wereld niet worden aangesproken op een manier die lijkt op traditionele taallessen, maar desondanks opgroeien tot volledig vloeiende taalgebruikers. Veel onderzoekers houden daar nu rekening mee in hun analyses. Bovendien, zoals elke ouder weet, besteden kinderen vaak nauwelijks aandacht aan wat hen wordt verteld te zeggen, in plaats daarvan vasthoudend aan hun eigen ongrammaticale voorkeuren.

Niettemin, Snow’s kritiek zou krachtig kunnen zijn tegen Chomsky’s argument, als het argument van de armoede van stimulus inderdaad een argument over degenerate stimulus zou zijn, maar dat is het niet. Het argument van de armoede van stimulus is dat er principes van grammatica zijn die niet geleerd kunnen worden op basis van positieve input alleen, hoe volledig en grammaticaal dat bewijsmateriaal ook is. Dit argument is niet kwetsbaar voor tegenwerping op basis van bewijs uit interactiestudies zoals die van Snow.

Echter, een argument tegen Chomskiaanse opvattingen over taalverwerving ligt in de Chomskiaanse theorie zelf. De theorie heeft verschillende hypothetische constructen, zoals beweging, lege categorieën, complexe onderliggende structuren, en strikte binaire vertakkingen, die onmogelijk kunnen worden verworven uit enige hoeveelheid input. Aangezien de theorie in wezen onleerbaar complex is, moet zij wel aangeboren zijn. Een andere theorie van taal kan echter andere conclusies opleveren. Voorbeelden van alternatieve theorieën die geen gebruik maken van beweging en lege categorieën zijn Head-driven phrase structure grammar, Lexical functional grammar, en verschillende varianten van Construction Grammar. Hoewel alle theorieën van taalverwerving een zekere mate van aangeborenheid veronderstellen, zou een minder ingewikkelde theorie minder aangeboren structuur en meer leren impliceren. Volgens een dergelijke theorie van grammatica zou de input, gecombineerd met zowel algemene als taalspecifieke leercapaciteiten, voldoende kunnen zijn voor verwerving.

Kritische Periode-hypothese

Linguïst Eric Lenneberg (1964) stelde dat de cruciale periode van taalverwerving eindigt rond de leeftijd van 12 jaar. Hij beweerde dat als voor die tijd geen taal wordt geleerd, deze nooit op een normale en volledig functionele manier kan worden geleerd. Dit werd de “Kritieke periode Hypothese” genoemd.

Een interessant voorbeeld hiervan is het geval Genie, ook bekend als “Het Wilde Kind”. Een dertienjarig slachtoffer van levenslange kindermishandeling, Genie werd ontdekt in haar huis op 4 november 1970, vastgebonden op een potstoel en luiers dragend. Ze bleek volledig verstoken te zijn van taal. Haar vader had haar bij haar geboorte achterlijk bevonden en had ervoor gekozen haar te isoleren, en zo was ze gebleven tot ze werd ontdekt.

Het was een ideale (zij het afschuwelijke) gelegenheid om de theorie te testen dat een verzorgende omgeving op de een of andere manier een totaal gebrek aan taal na de leeftijd van 12 jaar zou kunnen compenseren. Ze was niet in staat om taal volledig te verwerven, hoewel de mate waarin ze taal verwierf wordt betwist.

Afvallers van de “Kritieke Periode Hypothese” wijzen erop dat in dit voorbeeld en andere soortgelijke voorbeelden (zie Verwilderde kinderen), het kind nauwelijks opgroeit in een verzorgende omgeving, en dat het gebrek aan taalverwerving in het latere leven te wijten kan zijn aan de resultaten van een algemeen mishandelende omgeving in plaats van specifiek te wijten aan een gebrek aan blootstelling aan taal.

Een actuelere kijk op de Kritieke Periode Hypothese wordt vertegenwoordigd door Robert DeKeyser, docent aan de Universiteit van Maryland, College Park. DeKeyser betoogt dat er weliswaar een kritieke periode is, maar dat dit niet betekent dat volwassenen een tweede taal niet perfect kunnen leren, althans op syntactisch niveau. DeKeyser spreekt over de rol van taalaanleg in tegenstelling tot de kritische periode.

Extra argumenten voor nativisme

Echter, er zijn nieuwe bewijzen voor zowel aangeborenheid van taal als de “Kritieke Periode Hypothese” van de dove bevolking van Nicaragua. Tot ongeveer 1986 was er in Nicaragua geen onderwijs en geen officiële gebarentaal voor doven. Toen de Nicaraguanen probeerden de situatie recht te zetten, ontdekten zij dat kinderen boven een bepaalde leeftijd moeite hadden met het leren van welke taal dan ook. Bovendien merkten de volwassenen op dat de jongere kinderen gebaren gebruikten die zij niet kenden om met elkaar te communiceren. Zij nodigden Judy Kegl, een Amerikaanse taalkundige van het MIT, uit om dit mysterie te helpen ontrafelen. Kegl ontdekte dat deze kinderen hun eigen, aparte Nicaraguaanse gebarentaal hadden ontwikkeld, met eigen regels voor “gebarentaal” en syntaxis. Zij ontdekte ook ongeveer 300 volwassenen die, ondanks het feit dat zij in een verder gezonde omgeving waren opgegroeid, nooit taal hadden verworven, en niet in staat bleken taal te leren in enige zinvolle betekenis. Terwijl het mogelijk was woordenschat te leren, bleken deze individuen niet in staat te zijn syntaxis te leren.

De ontwikkelingsperiode van het meest efficiënt leren van taal valt samen met de tijd van snelle postnatale groei en plasticiteit van de hersenen bij mensen, chimpansees, gorilla’s en orang-oetans. Langere postnatale hersengroei bij de mens maakt een langere periode van hersenplasticiteit mogelijk, die kenmerkend is voor jonge primaten, en een langere periode om talen te leren. Het neotene patroon van de menselijke hersenontwikkeling wordt geassocieerd met het voortbestaan van een aanzienlijk taalleervermogen tot in de volwassenheid.

Derek Bickerton’s (1981) baanbrekende werk met Hawaiiaanse pidgin sprekers bestudeerde immigrantenpopulaties waar ouders van de eerste generatie zeer ongrammaticaal “pidgin Engels” spraken. Hun kinderen, zo ontdekte men, groeiden op met het spreken van een grammaticaal rijke taal — noch Engels, noch het gebroken pidgin van hun ouders. Bovendien vertoonde de taal veel van de onderliggende grammaticale kenmerken van veel andere natuurlijke talen. De taal werd “gecreoliseerd” en staat bekend als Hawaii Creools Engels. Dit werd gezien als een krachtig bewijs voor de aangeboren grammaticale module van kinderen.

Artikelen voor ontwikkeling

  • Brain plasticity and localisation in language development
  • Development of meaning
  • Individuele verschillen en taalontwikkeling
  • Phonetic development
  • Second language acquisition
  • Speech development
  • Social context and language development
  • Vocabulary development

See also

  • Animal language acquisition
  • Babbling
  • Child of Deaf Adult
  • Disorders of language development
  • Fis phenomenon
  • Foreign language learning
  • ILR scale (levels of language proficiency)
  • Jean Berko Gleason
  • Language
  • Language attrition
  • Language delay
  • Language disorders
  • Lev Vygotsky
  • Metalinguistics
  • Origin of language
  • Reading development
  • Second language acquisition
  • Sign language in infants and toddlers
  • Speech development
  • Steven Pinker
  • Verbal communication
  • Wug Test

  1. 1.0 1.1 Chomsky, N. (1975). Reflections of Language, New York: Pantheon Books.
  2. Baker, Mark C. (2001). The Atoms of Language: The Mind’s Hidden Rules of Grammar, New York: Basic Books.
  3. (1996: 496-515)
  4. missingauthor. missingtitle. missingpublisher.
  5. Wexler, Kenneth (1991). “The argument from poverty of the stimulus” Asa Kasher The Chomskyan Turn, 252 – 270, Cambridge, Massachusetts: Basil Blackwell.
  6. Chomsky, N. (1959). A Review of B. F. Skinner’s Verbal Behavior. Language 35 (1): 26 – 58.
  7. missingauthor. missingtitle. missingpublisher.

Further reading

  • TUTION TO INTUTION author Dr. K.N.ANANDAN date 2006 Transcend publications Calicut Kerala
  • Bhatia, Tej K. (2006). “Bilingualism and Second Language Learning”. Encyclopedia of Linguistics. Oxford: Elsevier Ltd.. 16 – 22.
  • Bickerton, D. (1981). Roots of language, Ann Arbor, MI: Karoma.
  • Baker, M. (1996). The polysynthesis parameter, New York: Oxford University Press. ISBN 00000000000.
  • includeonly>MacFarquhar, L.. “De accountant van de duivel: Noam Chomsky’s isolement en invloed”, The New Yorker, 2003-03-31, pp. 64 – 79.
  • Robertson, P. (2002). De kritische leeftijdshypothese. Een kritiek op onderzoeksmethodologie. The Asian EFL Journal 4 (1).
  • Zhao, A. & Morgan, C. (2004). Het rekening houden met leeftijd bij het bereiken van L2 – Kinderen, Adolescenten en Volwassenen. The Asian EFL Journal 6 (4).
  • Philip Lieberman (2002-05-31). Menselijke taal en ons reptielenbrein: The Subcortical Bases of Speech, Syntax, and Thought (Perspectives in Cognitive Neuroscience), Harvard University Press. ISBN 067400793X.

  • Birth Of A Language – betreffende Nicaraguaanse gebarentaal.
  • Open Directory Project: Language Acquisition
  • Taalverwervingsapparaat gevonden: A satirical look at the concept of the LAD.
  • Notes from a language learner of two years
  • Mentalcode Customized Memory Exercises, a free, web-based flashcard program especially for learning foreign languages. Users share practice sets. Full-fledged courses will follow.
  • How-to-learn-any-language.com
  • Forum on Second Language Acquisition

This page uses Creative Commons Licensed content from Wikipedia (view authors).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *