Een transducer is een elektronisch apparaat dat energie van de ene vorm omzet in een andere. Bekende voorbeelden zijn microfoons, luidsprekers, thermometers, positie- en druksensoren, en antennes. Hoewel men over het algemeen niet aan transducers denkt, zijn fotocellen, LED’s (light-emitting diodes) en zelfs gewone gloeilampen wel degelijk transducers.
Efficiëntie is een belangrijke overweging bij elke transducer. De efficiëntie van een omvormer wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het afgegeven vermogen in de gewenste vorm en het totale opgenomen vermogen. Als P het totale opgenomen vermogen is en Q het afgegeven vermogen in de gewenste vorm, dan wordt de efficiëntie E, als verhouding tussen 0 en 1, gegeven door:
E = Q/P
Als E% de efficiëntie in procenten weergeeft, dan:
E% = 100Q/P
Geen enkele omvormer is 100 procent efficiënt; er gaat altijd wat vermogen verloren tijdens het omzettingsproces. Meestal uit dit verlies zich in de vorm van warmte. Sommige antennes benaderen 100 procent efficiëntie. Een goed ontworpen antenne die wordt voorzien van 100 watt radiofrequent (RF) vermogen straalt 80 of 90 watt uit in de vorm van een elektromagnetisch veld. Een paar watt wordt als warmte afgevoerd naar de geleiders van de antenne, de geleiders en het diëlektricum van de voedingslijn, en naar voorwerpen in de buurt van de antenne. Tot de slechtste omzetters, in termen van efficiëntie, behoren gloeilampen. Een gloeilamp van 100 watt straalt slechts een paar watt uit in de vorm van zichtbaar licht. Het grootste deel van het vermogen wordt afgevoerd als warmte; een klein deel wordt uitgestraald in het UV-spectrum (ultraviolet).