De vraag of onze genen onze persoonlijkheid beïnvloeden, komt in wezen neer op nature versus nurture, een van de oudste debatten in de geschiedenis van de psychologie. Het heeft de persoonlijkheidstheorie gedomineerd sinds Darwin opmerkte dat overleven betekende dat we de meest capabele van onze genen moesten doorgeven aan de volgende generatie.
Aan de ene kant is er de notie dat de appel niet ver van de boom valt (“nature”). Kinderen erven oogkleur, huidpigmentatie en kwetsbaarheid voor specifieke ziekten van de ene of de andere ouder, en op dezelfde manier erven zij specifieke persoonlijkheidskenmerken. Persoonlijkheid is ingebakken, en geen enkele opvoeding kan daar iets aan veranderen.
In de tegenovergestelde hoek staat de opvoedingstheorie. Opvoeding stelt dat de menselijke geest een blanco lei is, en dat het de som is van je omgeving, je leerproces en je ervaringen die je vormen tot de persoon die je nu bent.
Dus, wie heeft ongelijk? Wie heeft er gelijk?
Nature Versus Nurture in Psychology
Het debat over nature versus nurture is een debat dat nog steeds gaande is en dat de populaire cultuur van die tijd weerspiegelt. In Darwins tijd bijvoorbeeld, was de psycholoog en eugeneticus Francis Galton (zelf een neef van Charles Darwin) ervan overtuigd dat intelligentie erfelijk was en dat de samenleving kon worden verbeterd door “beter fokken”.
Freud veranderde het populaire denken. Hij geloofde dat de persoonlijkheid werd gevormd door conflicten die in de kindertijd werden opgelost en door de manier waarop een individu leerde om door zijn fysieke omgeving te navigeren. Gedurende een groot deel van de 20e eeuw domineerde deze behavioristische of “nurture” benadering de psychologie. Algemeen werd aangenomen dat de menselijke persoonlijkheid hoofdzakelijk werd beïnvloed door de omgeving en kon worden veranderd door sociale conditionering. In deze tijd voerde Bandura zijn beroemde Bobo-pop-experiment uit om aan te tonen dat agressie kon worden aangeleerd door imitatie en duizenden Amerikanen belandden op de bank voor psychotherapie om over hun jeugd te praten.
Heden ten dage heeft onderzoek naar het menselijk genoom wetenschappers een veel beter inzicht gegeven in hoe eigenschappen en bepaalde gedragskenmerken worden doorgegeven van ouder op kind. Recent onderzoek bij tweelingen laat zien dat genetica een sterkere invloed heeft op de ontwikkeling van bepaalde persoonlijkheidskenmerken dan eerder werd gedacht, en misschien zelfs een grotere rol speelt dan de opvoeding van kinderen.
De tweelingstudies
Vor 20 jaar bestudeerden onderzoekers van de Universiteit van Minnesota 350 paren tweelingen, van wie sommigen in verschillende gezinnen werden opgevoed. De baanbrekende studie was de eerste in zijn soort die onafhankelijk opgevoede tweelingen vergeleek met tweelingen die in dezelfde omgeving waren opgevoed. Hierdoor konden de onderzoekers de relatieve invloed van erfelijkheid en opvoeding op hun ontwikkeling beoordelen.
Tijdens de studie werden de deelnemers onderworpen aan een reeks persoonlijkheidstests die in grote lijnen overeenkwamen met de Big 5 persoonlijkheidstest. De Big 5 meet de testpersonen aan de hand van vijf kernpersoonlijkheidskenmerken, alsmede verschillende subpersoonlijkheidskenmerken. Dit zijn:
O – Openheid voor ervaring (uw niveau van nieuwsgierigheid)
C – Consciëntieusheid (uw niveau van werkethiek)
E – Extraversie (uw niveau van sociabiliteit)
A – Agreeableness (uw niveau van vriendelijkheid)
N – Neuroticisme (uw niveau van angst of schaamte).
De resultaten zijn fascinerend. Voor de meeste gemeten eigenschappen bleek meer dan de helft van de variatie tussen de tweelingen genetisch bepaald te zijn. Tot de eigenschappen die het sterkst erfelijk bepaald bleken te zijn, behoorden ambitie, kwetsbaarheid voor stress (neuroticisme), leiderschap, het zoeken naar risico’s, een gevoel van welzijn en, verrassend genoeg, respect voor autoriteit. De genetische factor voor deze eigenschappen bleek ergens in de buurt van 50 tot 60 procent te liggen.
Jim Lewis en Jim Springer, het meest verbazingwekkende tweelingstel uit de Minnesota-studie, bleken zo sterk op elkaar te lijken in de persoonlijkheidsvariabelen tolerantie, flexibiliteit en conformiteit dat het bijna onmogelijk was ze uit elkaar te houden.
Do Parents Still Matter?
Ondanks dat de tweelingstudies de sterke invloed van de natuur aantonen, is de invloed van het gezin nog steeds van belang. Recentere studies hebben bijvoorbeeld aangetoond dat de persoonlijkheidseigenschap consciëntieusheid een veel lagere genetische correlatie heeft dan de andere persoonlijkheidseigenschappen. Dit suggereert dat een ouder of opvoeder een van nature spontaan kind kan uitrusten met de middelen die het nodig heeft om plichtsbesef en zelfdiscipline aan de dag te leggen, en zo de ontwikkeling van haar persoonlijkheid kan beïnvloeden.
Het is ook niet alleen de invloed van het gezin die ertoe doet. In een recent Brits onderzoek ontdekten onderzoekers dat gemiddeld 60 procent van de variatie in het onhandelbare gedrag van een kind op school te wijten was aan zijn genen. Maar in Londen en andere mondiale hotspots speelde de omgeving een veel grotere rol. De onderzoekers concludeerden dat zaken als ontbering, huisvesting, onderwijs en zelfs vervuiling van invloed kunnen zijn op hoe je DNA zich uitdrukt in persoonlijkheid.
Dit brengt ons bij een andere fascinerende conclusie uit het Minnesota tweelingonderzoek. Onderzoekers ontdekten dat gescheiden opgevoede eeneiige tweelingen meer op elkaar lijken dan eeneiige tweelingen die samen zijn opgevoed. Dat komt omdat samengeteelde tweelingen de mogelijkheid hebben om hun overeenkomsten te herkennen en hun gedrag opzettelijk te veranderen zodat ze anders zijn dan hun broer of zus – waarmee ze hun genen effectief uitschakelen.
Dit alles lijkt erop te wijzen dat, zelfs als we bepaalde delen van onze persoonlijkheid erven, we daar niet voor altijd aan vastzitten. Er is een grote kans dat we onze persoonlijkheid kunnen veranderen door onze omgeving te veranderen, of misschien zelfs door pure wilskracht.
Summing It Up
Het huidige denken is vrij duidelijk – onze persoonlijkheid wordt gevormd door biologie en opvoeding, en het is bijna onmogelijk om een alles-of-niets-mening te hebben. In plaats van te vragen of persoonlijkheid door de natuur of door opvoeding wordt bepaald, zou de vraag moeten zijn: hoeveel? Hoeveel van onze persoonlijkheid is te danken aan onze natuur en hoeveel kunnen we controleren en veranderen in de loop van de tijd? En kunnen we wel een getal plakken op iets dat zoveel variabelen heeft?
Dus als u naar uw kind kijkt en denkt: “Waar komt die persoonlijkheid vandaan?”, dan is het antwoord: in ieder geval een beetje van uzelf. Maar met meerdere persoonlijkheidsdimensies om naar te kijken, en twee ouders, zal dit niet vaak resulteren in een exacte type-overeenkomst. Onze persoonlijkheidstype-code is steno voor een enorm complex systeem van gedachtenverwerking. Totdat we de specifieke genetische code voor elke individuele persoonlijkheidstrek in kaart kunnen brengen, zullen we het mysterie van onze persoonlijkheid en hoe ons eigen unieke karakter is ontstaan, moeten omarmen.