Achtergronden: Een beoordeling van de energiebehoefte is een noodzakelijk onderdeel bij de ontwikkeling en evaluatie van een voedingszorgplan. De stofwisselingssnelheid kan worden gemeten of geschat met behulp van vergelijkingen, maar schatting is veruit de meest gebruikte methode. Voorspellende vergelijkingen kunnen echter fouten genereren die groot genoeg zijn om het resultaat te beïnvloeden. Daarom werd een systematisch literatuuroverzicht ondernomen om de nauwkeurigheid van voorspellende vergelijkingen te documenteren alvorens een beslissing te nemen over de noodzaak om de metabole snelheid te meten.
Methoden: Als onderdeel van een groter project om de rol van indirecte calorimetrie in de klinische praktijk te bepalen, identificeerde een evidence team gepubliceerde artikelen die de validiteit van verschillende voorspellende vergelijkingen voor de rustmetabolische snelheid (RMR) onderzochten bij niet zwaarlijvige en zwaarlijvige mensen en ook bij personen van verschillende etnische en leeftijdsgroepen. Artikelen werden geaccepteerd op basis van vastgestelde criteria en geabstraheerd met behulp van tools voor bewijsanalyse ontwikkeld door de American Dietetic Association. Omdat deze vergelijkingen worden toegepast door diëtisten op individuen, was een belangrijk inclusiecriterium onderzoeksrapporten van individuele gegevens. Het bewijsmateriaal werd systematisch geëvalueerd, en een conclusie en cijfer werden ontwikkeld.
Resultaten: Vier voorspellingsvergelijkingen werden geïdentificeerd als de meest gebruikte in de klinische praktijk (Harris-Benedict, Mifflin-St Jeor, Owen, en World Health Organization/Food and Agriculture Organization/United Nations University ). Van deze vergelijkingen was de Mifflin-St Jeor vergelijking het meest betrouwbaar, en voorspelde de RMR binnen 10% van de gemeten waarde bij meer niet zwaarlijvige en zwaarlijvige personen dan welke andere vergelijking ook, en deze had ook het kleinste foutenbereik. Voor de WHO/FAO/UNU-vergelijking werd geen validatiewerk gevonden dat zich op individuele fouten concentreerde. Oudere volwassenen en etnische minderheden die in de VS woonden, waren ondervertegenwoordigd bij zowel de ontwikkeling van voorspellende vergelijkingen als bij validatiestudies.
Conclusies: De Mifflin-St Jeor vergelijking is waarschijnlijker dan de andere geteste vergelijkingen om RMR te schatten tot binnen 10% van de gemeten RMR, maar er bestaan opmerkelijke fouten en beperkingen wanneer het wordt toegepast op individuen en mogelijk wanneer het wordt gegeneraliseerd naar bepaalde leeftijds- en etnische groepen. RMR schattingsfouten zouden worden geëlimineerd door een geldige meting van RMR met indirecte calorimetrie, met behulp van een evidence-based protocol om meetfouten te minimaliseren. Het panel van deskundigen adviseert een klinisch oordeel over wanneer de geschatte RMR met behulp van voorspellende vergelijkingen bij een bepaalde persoon moet worden geaccepteerd. Indirecte calorimetrie kan een belangrijk hulpmiddel zijn wanneer, naar het oordeel van de clinicus, de voorspellende methoden een individu op een klinisch relevante manier in de steek laten. Voor leden van groepen die sterk ondervertegenwoordigd zijn in bestaande validatiestudies van voorspellende vergelijkingen, is een hoog niveau van wantrouwen ten aanzien van de nauwkeurigheid van de vergelijkingen gerechtvaardigd.