Laten we eens proberen een paar zinnen uit te werken met de beginwoorden in de vraag en te zien wat er verschilt:
Ik wou dat ik naar buiten was gegaan voordat het begon te regenen.
Ik wou dat ik naar buiten was gegaan voordat het begon te regenen.
Als we het “ik wou” gedeelte van de zin negeren, is het verschil tussen de twee een voorwaardelijke tijd in de tweede zin (het “zou”). Nogmaals, zonder de “ik zou willen” zou de eerste zin aangeven dat de spreker in het verleden naar buiten is gegaan en wel voordat het begon te regenen, terwijl de tweede zin aangeeft dat de spreker niet naar buiten is gegaan, maar dat wel zou zijn gegaan als aan een onuitgesproken voorwaarde was voldaan.
Maar het “ik wou dat” verandert de eerste zin van een zuivere verleden tijd zin (“ik ging wel uit”) in een waarin het niet gebeurde (“ik ging niet uit”) met spijt dat het niet gebeurde (“ik wou dat ik het wel gedaan had”).
De tweede zin verandert van een voorwaardelijke zin (“Ik zou zijn uitgegaan”) in een zin waarin het niet is gebeurd en met spijt dat het niet is gebeurd.
En dus denk ik dat de toevoeging van “Ik wou dat” de gedachte die wordt uitgedrukt gelijkwaardig maakt. Dat gezegd hebbende, de eerste zin is grammaticaal correct en de tweede zin lijdt aan een onjuist gebruik van de voorwaardelijke tijd.