Definitie
1. de plant waaraan druiven groeien
2. elke plant met een lange dunne stengel die langs de grond groeit of tegen een boom, muur, enz.
3. de lange dunne stengel van een plant die op deze manier groeit
Oorsprong en gebruik
Het woord wijnstok komt van het Oudfranse woord ‘vigne’ dat ‘wijnstok’ of ‘wijngaard’ betekent. Het verscheen voor het eerst in het Engels in de jaren 1300, en tegen het einde van de 14e eeuw werd het gebruikt om elke plant te beschrijven die een lange dunne stengel had die rondsleepte of rondslingerde.
Voorbeelden
Het woord wijnstok verwijst naar elke plantensoort die een lange dunne stengel heeft die ofwel rondslingert ofwel klimt. Misschien is de meest voorkomende soort wijnstok wel de wijnstok – de lange, kronkelende stengels waaraan druiventrossen hangen als ze rijpen – maar er zijn veel meer soorten.
Wijnstokken groeien op een van de volgende vier manieren: met haken, aanhangend, kronkelend of ranken.
Aanhangende wijnstokken, zoals klimrozen of klimrozen, gebruiken kleine haakjes in hun stengels om zich vast te hechten aan planten, bomen of kunstmatige steunen.
Knijpende klimplanten, zoals klimop en klimhortensia, hebben kleine schijfjes of ranken op hun stengels die de plant helpen zich vast te hechten aan muren, stenen, bomen en andere oppervlakken.
Strengelende klimplanten, waaronder morning glory en kamperfoelie, wikkelen hun stengels om elke beschikbare steun. Deze wijnstokken vereisen enige speciale zorg wanneer ze in een thuistuin worden gekweekt; anders hebben ze de neiging zich uit te breiden en andere planten in te halen.
Ten slotte hebben ranken, waaronder zoete erwt en wijnstok, een steunpaal of touw nodig om langs te groeien, omdat hun tere ranken zich alleen om zeer dunne dingen kunnen wikkelen.
Quotations
“We ought to do good to others as simply as a horse runs, or a bee makes honey, or a vine bears grapes season after season without thinking of the grapes it has borne.”
(Marcus Aurelius)
View the full definition in the Macmillan Dictionary.