Hoe antwoorden we kinderen als ze vragen: “Zal ik mijn hond in de hemel zien?” Zoals ik het zie, is deze vraag niet alleen een dringende zorg voor de kinderen. Ik denk dat de meeste volwassenen ook een diep verlangen hebben om te weten of we in het volgende leven onze huisdieren zullen zien en al die andere lieve schepsels met wie we nu deze planeet bewonen.
Ik voel me echter meer op mijn gemak als we de vraag iets breder stellen: Namelijk, omvat Gods heilsplan alle schepselen? In de overwegingen hieronder denk ik dat ik een flink aantal bewijzen heb verzameld – uit de Schrift, uit het voorbeeld van Sint Franciscus en uit de leer van de Kerk – waaruit blijkt dat God wil dat andere schepselen dan mensen in het heilsplan worden opgenomen. Denk eens aan het volgende:
Het scheppingsverhaal van Genesis suggereert dat Gods zorg en liefde zich uitstrekken tot alle schepselen. Zou Gods schepping van de aarde en de planten en dieren niet een ongeschreven verbond impliceren dat de Schepper niet plotseling zal ophouden met van hen te houden of voor hen te zorgen?
Het verhaal van Noachs ark laat er bij mij weinig twijfel over bestaan dat God wil dat alle schepselen worden gered, niet alleen de mensen. Voor mij is de ark een prachtig symbool van Gods verlangen om de hele familie van de schepping te redden. Het verhaal suggereert mij dat het niet Gods plan is om de mensheid te redden los van de andere schepselen. We zitten als het ware allemaal in hetzelfde schuitje. Zoals de heilige Paulus aan de Romeinen schrijft (8:22): “De hele schepping kreunt” om haar bevrijding.
Nadat het water van de zondvloed is weggetrokken, sluit God een verbond met alle levende wezens. Het verbond is niet alleen tussen God en de mensen, maar ook, zoals de Bijbel zegt, met “alle vogels, en de verschillende tamme en wilde dieren….nooit meer zullen alle lichamelijke schepselen door het water van een vloed vernietigd worden” (Genesis 9:10-11, cursivering toegevoegd).
Het plaatsen van een regenboog aan de hemel door God benadrukt het punt nog een keer. God zegt tegen Noach: “Dit is het teken van het verbond dat ik gesloten heb tussen mij en alle sterfelijke schepselen die op de aarde zijn” (9:17). Is het niet interessant dat God er veel meer zorg voor draagt dan wij mensen om de dieren en andere schepselen in het verlossingsplan op te nemen?
Het verhaal van Jona leert ons het “allesomvattende karakter” van Gods reddende liefde. De verbazingwekkende geesteshouding van het Jona-verhaal is dat dieren deelnemen aan Gods reddende bedoelingen. Het boek Jona leest bijna als een kinderverhaal: Er is een hevige storm op zee. De zeelui gooien Jona in het woeste water. Een grote vis slokt de profeet op en spuugt hem uit op de oever. Jona heeft geprobeerd ver weg te vluchten van de taak die God hem heeft opgedragen, namelijk te prediken tot de stad Ninevé. Net als zijn mede-Joden veracht Jona de inwoners van Ninevé. Het bevalt Jona niet dat Gods reddende liefde ook hen omvat.
Het verhaal is eigenlijk een gelijkenis van Gods allesomvattende liefde. Het is veelbetekenend dat zelfs de dieren in Gods reddingsplan zijn opgenomen. Als Jona verkondigt dat Ninevé vernietigd zal worden vanwege zijn zonden, reageert de koning van Ninevé zeer ontvankelijk: hij kondigt een vasten aan, dat niet alleen mensen maar ook dieren omvat: “Noch mens, noch dier, noch vee, noch schapen, zullen iets proeven,” beveelt de koning. “Zij zullen niet eten, noch water drinken. Mens en dier zullen met rouwgewaad bedekt worden” (3:7-8).
Tot grote teleurstelling van Jona is Gods barmhartigheid zeer inclusief en reikt veel verder dan het uitverkoren volk. God spaart de stad voor onheil vanwege haar berouw. En de laatste regel van het boek Jona laat duidelijk zien dat Gods reddende liefde zich uitstrekt tot alle levende wezens, niet alleen tot mensen: “Moet ik mij niet bekommeren,” vraagt God aan Jona, “over Nineve, de grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend personen zijn, die hun rechterhand niet van hun linkerhand kunnen onderscheiden, om nog maar te zwijgen van het vele vee?” (
In het Boek der Psalmen vinden we gebeden waarin andere schepselen worden opgeroepen om samen met de mensen God te loven, wat suggereert dat schepselen bedoeld zijn om onze gebedsreis naar de aanwezigheid van God te delen. Dit zijn zeer inclusieve vormen van gebed. Luister naar Psalm 148. Het is een lofzang van de hele schepping op de Almachtige Schepper: “Looft de Heer vanuit de hemelen…. Looft hem, zon en maan; looft hem, al jullie stralende sterren…. Looft de Heer vanuit de aarde, jullie zeemonsters en alle diepten; vuur en hagel, sneeuw en mist, stormwinden die zijn woord vervullen; jullie bergen en al jullie heuvels, jullie fruitbomen en al jullie ceders; jullie wilde beesten en alle tamme dieren….Laat de koningen der aarde en alle volken….jonge mannen en meisjes, oude mannen en jongens, de naam van de Heer loven…” (v. 1-13).
Een soortgelijke lofzang op God wordt gezongen door de drie jongeren in de vurige oven in het boek Daniël (hoofdstuk 3). Te midden van hun benauwdheid nodigen zij de hele scheppingsfamilie uit om de ene Heer van allen te loven. Om een kleine greep uit deze lange lofzang te doen, zingen de drie jongeren: “Zon en maan, zegen de Heer….Elke regenbui en dauw, zegen de Heer….Alle winden, zegen de Heer….Alle vogels van de lucht, zegen de Heer….Alle dieren, wild en tam, zegen de Heer” (v. 52-81).
Suggeren dit soort bijbelse gebeden er niet op dat wij schepselen allen bedoeld zijn om samen op te trekken op één gemeenschappelijke weg naar God? Impliceren deze gebeden niet dat alle schepselen deel uitmaken van Gods verlossingsplan?
Sint Franciscus heeft ons een soortgelijke stijl van bidden gegeven. Het ligt voor de hand dat hij, toen hij zijn “Canticle of the Creatures” (ook wel “Canticle of Brother Sun” genoemd) schreef, de stijl van het gebed baseerde op de Schriftpassages die ik zojuist heb aangehaald.
Maar hij voegde er een speciaal persoonlijk tintje aan toe: hij gaf de verschillende schepselen de titels “Broeder” en “Zuster”, als om zijn hartverwarmende inzicht dat wij allen één scheppingsfamilie vormen onder één liefhebbende Schepper in de hemel, nog eens extra te benadrukken. “Zuster’ en ‘Broeder’ zijn familiale termen.
Francis had de verbazingwekkende intuïtie dat het niet de bedoeling is dat wij alleen tot God komen, als in trotse afzondering van onze broeder- en zusterschepselen.
Wordt het niet vreemd als deze zuster- en broederschepselen, die hier op aarde worden uitgenodigd om God met ons te loven, in de hemel niet welkom zijn om God met ons te loven?
Hier volgt een verkorte versie van Sint Franciscus’ lofzang:
Alle lof zij u, mijn Heer,
door alles wat u hebt gemaakt.En eerst mijn heer, broeder Zon,
die de dag brengtHoe mooi is hij, hoe stralend in
al zijn pracht!Van U, Allerhoogste,
hij draagt de gelijkenis.Uwe lof, mijn Heer,
door Zuster Maan en Sterren;In de hemelen hebt U ze gemaakt,
helder en kostbaar en schoon.Alle lof zij U, mijn Heer,
door de broeders Wind en Lucht….Alle lof zij U, mijn Heer,
door Zuster Water,Zo nuttig, nederig, kostbaar en schoon.
Alle lof zij U, mijn Heer,
door Broeder Vuur,
Door wie U de nacht opfleurt.Door wie U de nacht opfleurt.
Die lof zij U, mijn Heer,
Alle lof zij u, mijn Heer,
door Zuster Aarde, onze moeder,Die ons voedt…en verschillende vruchten voortbrengt
Met gekleurde bloemen en kruiden…
Praise en zegen mijn Heer,
en dank hem,En dien hem met grote nederigheid.
Keren we naar de evangeliën, dan zien we hoe eerbiedig en nauw Christus met schepselen samenwerkte. Eén ding is duidelijk: het Eeuwige Woord hield zich niet afzijdig van onze geschapen wereld in zijn pogingen haar te redden, maar trad letterlijk toe tot de familie van de schepping bij de menswording. God maakte deze wereld tot zijn thuis en gaf daarmee alle schepselen een geheel nieuwe waardigheid.
Jezus ging op een heel natuurlijke en respectvolle manier om met de geschapen wereld, of dat nu aan de oever van een meer was of in de woestijn of op een berghelling of bij het oversteken van een korenveld of het Meer van Galilea. In zijn prediking van het goede nieuws van Gods reddende liefde gebruikte Jezus gemakkelijk beelden van de vogels van de lucht en de lelies van het veld, ook vossen, parels, zout, vijgenbomen, mosterdzaad en verloren schapen, om er een paar te noemen.
Jezus gebruikte geschapen dingen in zijn reddende werk – natte klei op de ogen van de blinde man om genezing te brengen (Johannes 9:6-7). Hij gebruikte de producten van tarwe en druiven – brood en wijn – om zijn aanwezigheid in de eucharistie over te brengen.
Ten slotte leek Jezus na zijn verrijzenis, tegen het einde van het evangelie van Marcus, nog een hint achter te laten dat de hele familie van de schepping is opgenomen in Gods reddende liefde. Na zijn dood en verrijzenis, zegt hij tegen zijn discipelen: “Gaat heen in de gehele wereld en verkondigt het evangelie aan alle schepselen” (Marcus 16:15). Marcus zegt niet “aan ieder mens”, maar “aan ieder schepsel”!
In het laatste boek van de Bijbel – het boek Openbaring – presenteert de geïnspireerde schrijver ons een hemels visioen waarin alle schepselen voor de troon van God staan. Het is duidelijk dat die glorieuze bijeenkomst niet uitsluitend bestaat uit de geredde mensheid: “Toen hoorde ik elk schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en in de zee, alles in het heelal, uitroepen: Aan Hem die op de troon zit en aan het Lam zij zegen en eer, heerlijkheid en macht, tot in eeuwigheid””. (Openbaring 5:13). In dit beeld van de hemel zijn alle schepselen aanwezig en loven samen God.
We nemen het visioen van de heilige Franciscus van Assisi (1182-1226) onder de loep. Als er ooit een heilige was die een inclusieve en integrale visie op verlossing ter harte nam, dan was het deze arme kleine heilige wel. De belangrijkste sleutel tot Franciscus’ visie – dat alle schepselen bedoeld zijn om één familie te vormen – is de menswording.
Franciscus had een grote fascinatie voor het feest van Kerstmis. Franciscus was zich diep bewust van één moment in de geschiedenis, namelijk het moment dat God de schepping binnentrad en het Woord vlees werd.
In zijn ogen veroorzaakte deze gebeurtenis schokgolven door het hele weefsel van de schepping. Het Goddelijke Woord werd niet alleen mens. Het Woord van God werd vlees en trad niet alleen toe tot de familie van de mensheid, maar tot de hele familie van de schepping, en werd in zekere zin één met het stof waaruit alle dingen zijn gemaakt.
Franciscus had een scherp besef dat alle schepselen – niet alleen de mensen – het feest van Kerstmis moesten vieren. Franciscus’ biografen vertellen ons dat Franciscus wilde dat de keizer aan alle burgers zou vragen om op eerste kerstdag graan langs de wegen te strooien, zodat de vogels en andere dieren genoeg te eten zouden hebben. Ook de muren moeten met voedsel worden ingesmeerd, zei Franciscus, en de dieren in de stallen moeten op eerste kerstdag ook een overvloedige maaltijd krijgen. Alle schepselen zouden deel moeten hebben aan de viering van Kerstmis.
Franciscus had een duidelijk besef dat het verlossende plan van God, zoals geopenbaard in het kind dat in Bethlehem werd geboren, elk deel van de geschapen wereld zou raken.
Gezien deze visie was het voor Franciscus vanzelfsprekend om Jezus’ opdracht in het evangelie van Marcus letterlijk op te vatten: “Verkondig het evangelie aan alle schepselen” – aan vogels en vissen, konijnen en wolven, en ook aan mensen. Waarom zou hij niet tot de dieren en vogels preken? De heilige Franciscus weigerde een menselijke chauvinist te zijn – in de veronderstelling dat hij gered moest worden los van de rest van de schepping.
Onze katholieke liturgie ondersteunt en weerspiegelt dit soort visie. “Vader, u bent inderdaad heilig, en heel de schepping prijst u terecht.” Deze woorden, waarmee Eucharistisch Gebed III van het Romeins Missaal begint, drukken prachtig uit hoe de katholieke christelijke gemeenschap de hele familie van de schepping betrekt in haar openbare riten en gebeden van lofprijzing.
De katholieke liturgie, met haar vele sacramentele riten, maakt overvloedig gebruik van de geschapen wereld: water, olie, vuur, brood en wijn, wierook, as, palmtakken, bloemen, kaarsen, gebrandschilderd glas, gekleurde gewaden, schilderijen en afbeeldingen van bijbelse schepselen zoals adelaars, leeuwen, ossen, slangen en duiven.
De katholieke gemeenschap betrekt allerlei geschapen elementen in haar gebedsreis naar God. De geest van de heilige Franciscus lijkt sterk aanwezig in het katholieke liturgische leven.
De wereld van het geluid speelt natuurlijk ook een rol in veel christelijke liturgieën. Psalm 150 dient als een goed bijbels model voor deze benadering: “Looft met trompetgeschal, looft Hem met lier en harp, looft Hem met pauken en dansen, looft Hem met snaren en pijp….Laat alles wat adem heeft de Heer loven! Alleluia” (3-6).
Het zou vreemd zijn als al deze geschapen wezens, die ons helpen God op aarde te aanbidden, niet uitgenodigd zouden worden om samen met ons God in de hemel te aanbidden!
Onze christelijke leer over de verrijzenis van het lichaam versterkt ook het idee dat onze hele geschapen wereld deel uitmaakt van Gods verlossingsplan. Ons christelijk geloof in de opstanding vertelt ons over de grote betekenis van ons aardse lichaam en onze aardse omgeving.
Bij de dood worden onze lichamen niet als lege hulzen weggegooid, alsof alleen onze zielen waardevol zijn en bedoeld zijn om bij God te leven. Helemaal niet. De opstanding bevestigt dat ook onze lichamen waardevol zijn en voorbestemd om weer op te staan, net als Jezus’ eigen lichaam.
Op een bepaald moment in de katholieke begrafenisceremonie loopt de priester – zonder een woord te zeggen – plechtig om de kist heen, terwijl hij zachtjes met het wierookvat zwaait, zodat wolken opstijgende wierook de lichamelijke resten van de overledene eren.
Dit ontzagwekkende gebaar van respect voor onze aardse lichamen versterkt onze centrale christelijke overtuiging dat deze aardse lichamen – en alles wat zij vertegenwoordigen – bedoeld zijn om te worden getransformeerd en gered, net zoals het verheerlijkte lichaam van Jezus dat was. Onze lichamen zijn inderdaad nauw verbonden met de hele geschapen wereld. Ze zouden geen moment kunnen bestaan zonder de zon of de zuurstof die door planten wordt doorgegeven. Wij zijn ook afhankelijk van onze omgeving voor water en voedsel, en voor de mineralen waaruit onze aardse lichamen bestaan.
Omdat ons lichaam zo nauw verbonden is met onze omgeving, is het moeilijk voor te stellen hoe wij getransformeerd en gered kunnen worden los van de rest van de schepping. De leer van de verrijzenis van het lichaam lijkt ons te verzekeren dat geen echt deel van onze menselijke of aardse ervaring verloren zal gaan.
En zo komen we terug bij onze oorspronkelijke vraag – de vraag die onze kinderen zo vurig stellen: Zal ik mijn hond in de hemel zien? De vraag mag soms wat naïef en simplistisch klinken.
Maar op grond van al het bewijsmateriaal dat hierboven is weergegeven, geloof ik dat we een goede zaak kunnen maken voor de hoop die diep in ieder mensenhart besloten ligt, namelijk dat de hele scheppingsfamilie op een dag zal delen in de volheid van de verlossing die door Jezus Christus is gewonnen. Hoe meer we de volledige implicaties van ons geloof in de opstanding van het lichaam zien en de bijbelse visie op Gods allesomvattende liefde begrijpen, des te gemakkelijker is het voor ons om een hoopvol antwoord te geven op de vraag van onze kinderen.
Op de keper beschouwd, hoevelen van ons zijn werkelijk tevreden met een visie op de hemel die niet de hele familie van de schepping omvat? Daarom troosten wij ons met de woorden van Paulus dat “de hele schepping kreunt” om haar vrijheid en verlossing (Romeinen 8:22). Meer nog, wij omarmen de “hoop van de apostel dat de schepping zelf… zou delen in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods” (Romeinen 8,21).