Op 10 december 1832 vaardigde president Andrew Jackson de Nullification Proclamation uit, waarin staat dat het staten en gemeenten verboden is federale wetten teniet te doen. Hij dreigde ook de proclamatie af te dwingen met het gebruik van federale wapens. Hoewel een compromis van het Congres de situatie snel bezweek, maakte Jackson’s proclamatie duidelijk dat hij geloofde dat de federale regering de hoogste macht in de Verenigde Staten was en dat hij bereid was het leger in te zetten om die suprematie te verzekeren.
Het debat over de kwestie van de tenietdoening begon eigenlijk al voordat Andrew Jackson aantrad als president. De invoering van het protectionistische tarief van 1828 bracht veel Zuid-Carolinians in beroering. Zij vonden dat de tarieven op buitenlandse industrieproducten, die bedoeld waren om de opkomende productiesector in de Verenigde Staten te beschermen, hen onevenredig zwaar troffen, omdat zij hun katoen op de wereldmarkt verkochten en met meer winst industrieproducten uit het buitenland konden kopen. Aangezien slechts een klein aantal staten in het lager gelegen zuiden het standpunt van South Carolina deelden, was er weinig kans op intrekking van het beledigende tarief.
De Zuid-Carolini waren van mening dat het tarief ongrondwettig was en stippelden een route uit via welke zij zelf een wet ongrondwettig konden verklaren. Het standpunt werd naar voren gebracht in een essay getiteld “Een uiteenzetting en protest”, dat was geschreven door John C. Calhoun, maar anoniem werd gepubliceerd. Het essay betoogde dat aangezien de federale grondwet een verdrag tussen de staten was, de staten de mogelijkheid hadden om wetten ongrondwettig te verklaren. Als een staat dit deed, zo betoogde Calhoun, dan zou de federale regering de wet moeten heroverwegen. Volgens Calhoun’s plan zou een ongeldig verklaarde wet opnieuw moeten worden goedgekeurd door tweederde van de stemmen in het Congres en drievierde van de stemmen in de staatsparlementen, waarna de ongeldig verklaarde staat de keuze zou hebben om zich erbij neer te leggen of zich af te scheiden. Slechts weinigen buiten South Carolina vonden de argumenten in de “Exposition and Protest” overtuigend.
De kwestie sluimerde tot 1832. Het Congres nam een ander tarief aan, ook protectionistisch van aard. Hoewel Calhoun vice-president was, kon hij niet voorkomen dat Andrew Jackson de wet tekende. Toen de Democratische Partij Calhoun verving door Martin Van Buren als vice-presidentskandidaat voor de verkiezingen van 1832, vond Calhoun dat hij niets te verliezen had door de wet aan te vechten. Calhoun trad af als vice-president, en de wetgevende macht van Zuid-Carolina koos hem prompt tot senator. De wetgevende macht riep ook op tot de selectie van een constitutionele conventie. De staatsconventie, die in november 1832 bijeenkwam, verklaarde de federale tarieven van 1828 en 1832 ongrondwettig en verklaarde deze onmiddellijk ongeldig. De conventie bepaalde ook dat met ingang van 1 februari 1833 de federale regering niet langer in staat zou zijn de tariefinkomsten binnen de grenzen van Zuid-Carolina te innen. De actie van Zuid-Carolina schokte de Verenigde Staten als geheel en maakte president Jackson woedend. Jackson was een fervent voorstander van de soevereiniteit van de staten, maar hij vond dat Zuid-Carolina het standpunt van de rechten van de staten tot het uiterste doorvoerde en de structuur van de federale Unie en de grondwet zelf ondermijnde. Jackson vaardigde op 10 december 1832 een proclamatie uit waarin hij de doctrine van de tenietdoening afwees. Hij verklaarde dat de grondwet één regering voor alle Amerikanen in het leven riep en dat afscheiding illegaal was. Hij beschouwde elke daad van geweld om de afscheiding te steunen en te bevorderen als verraad. Jackson stelde ook voor dat het Congres een “Force Bill” zou aannemen, die hem als President in staat zou stellen het tarief met geweld te innen, indien nodig.
Terwijl Jackson uit was op een gevecht, probeerden leiders in het Congres een compromis uit te werken. Het New Yorkse Congreslid Gulian Verpalnck stelde een verlaagd tarief voor, maar kreeg geen meerderheid. Senator Henry Clay stelde toen voor wat bekend werd als het “Compromis-tarief”. Dit tarief zou de bescherming handhaven, maar de tarieven zouden elk jaar dalen, totdat het beschermende tarief zelf in 1842 volledig was afgeschaft. Dit voorstel was aanvaardbaar voor een meerderheid in het Congres en voor Zuid-Carolina. Het Congres keurde zowel het Compromis-tarief als de Force Bill goed, en Jackson tekende ze beide op 2 maart 1833. South Carolina trok zijn vernietiging van de tarieven in (maar vernietigde vervolgens de Force Bill als een principiële daad), en de crisis was voorbij.
De vernietigingscrisis is om verschillende redenen interessant voor historici. Het geeft inzicht in de aard van het politieke en constitutionele denken van Andrew Jackson. Hoewel Jackson geloofde in een strikte interpretatie van de grondwet en in de rechten van de staten, vond hij dat wanneer de grondwet macht had gedelegeerd aan de federale regering, de federale regering oppermachtig moest zijn. Jackson hechtte ook veel waarde aan de Unie en was niet bereid deze in gevaar te brengen of te laten desintegreren. De Nullification Crisis bracht ook de diepe vervreemding aan het licht die al in de jaren 1830 bestond onder de katoenplanters van het diepe zuiden. Deze vervreemding verdween niet, evenmin als de wens om een grondwettelijke constructie te formuleren die de grieven van de planters kon verlichten – namelijk de economische overheersing door noordelijke handelsbelangen en de angst dat de federale regering zou kunnen tornen aan het instituut slavernij. In veel opzichten was de Nullification Crisis een repetitie voor de politieke en constitutionele crisis van de jaren 1850 die zou uitmonden in de Amerikaanse Burgeroorlog.