Gebaseerd op walvisvangstgegevens, schatten wetenschappers dat walvisvarende naties (voornamelijk de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Australië) in de 20e eeuw meer dan 250.000 bultruggen hebben gedood. Bepaalde populaties waren zo sterk uitgedund dat veel wetenschappers vreesden dat ze zich nooit meer zouden herstellen. In 1966 vaardigde de IWC een wereldwijd moratorium uit op de commerciële jacht op bultruggen, een verbod dat de Sovjet-Unie zeven jaar lang negeerde. Phil Clapham van de NOAA schat dat in 1973 het aantal bultruggen dat nog over was “in de lage duizenden” lag, tegen een half miljoen of meer.
In 1986, toen bijna elke walvissoort bijna was uitgestorven, breidde de IWC het moratorium uit tot alle commerciële walvisvangst. Alleen kleine gemeenschappen die van oudsher afhankelijk zijn van walvisvlees, zoals de kustbevolking van Inuit in Alaska en Groenland, mogen een beperkt aantal van de dieren doden. Noorwegen en IJsland hebben het algehele verbod verworpen; zij jagen voornamelijk op dwergvinvissen, een soort die walvisvaarders in het verleden links lieten liggen vanwege de geringe omvang. De afgelopen jaren heeft Japan op dwergvinvissen, potvissen, sei’s, vinvissen en Bryde’s gejaagd op grond van een IWC-regeling die regeringen toestaat walvissen te vangen voor wetenschappelijk onderzoek.
In het algemeen wordt het moratorium van de IWC op de jacht op walvissen beschouwd als een van de meest succesvolle instandhoudingsmaatregelen van de 20e eeuw. Tenminste enkele populaties grijze walvissen, Bryde’s walvissen, blauwe walvissen, Groenlandse walvissen, Sei’s en Vinvissen zijn stabiel of nemen in aantal toe. De noordkapers zijn echter nog steeds niet hersteld en de populatie grijze walvissen in het noordwestelijk deel van de Stille Oceaan telt minder dan honderd exemplaren. Vandaag de dag bedraagt de wereldwijde populatie bultruggen ongeveer 70.000.
Op grond van de opleving van de bultruggenpopulatie stuurde het Japanse visserijagentschap afgelopen november zijn walvisschepen naar het reservaat in de Zuidelijke Oceaan om jaarlijks tot wel 50 bultruggen te harpoeneren. In december, na wereldwijde protesten, werd de jacht uitgesteld (zie kader op pagina 60).
Sommige bultruggenexperts wijzen erop dat het niet nodig is om walvissen te doden om ze te bestuderen. “We proberen op elke bultrug een gezicht te plakken,” zegt Pack. “We bouwen het individuele levensverhaal op van elke walvis die we zien – met wie ze tijd doorbrengen, wanneer ze kalveren krijgen, waar ze heen reizen.”
Aan boord van de Kohola II doet Pack een snorkel en masker om en klimt in het water. In zijn ene hand draagt hij een versleten videocamera; met de andere hand strijkt hij naar het gebied waar de school is verdwenen. Een meter of vijf van de plek vandaan, geeft hij ons een duim omhoog en duikt dan naar beneden om zich bij de walvissen te voegen.
Na een paar minuten komt Pack weer boven water en seint om opgepikt te worden. “Ze zijn op weg naar boven,” zegt hij, terwijl Herman hem aan boord helpt te trekken.
Druipend van zijn duik, legt Pack uit wat hij beneden heeft gezien: “De N.A. is ongeveer 80 voet naar beneden, en Whitehook is vlak onder haar, indringers aan het verjagen. Het is klassiek paringsgedrag. Hij maakt grote zwaaien met zijn borstvinnen als een man in haar buurt komt; en als een uitdager van voren nadert, verlaat hij haar en doet een frontale aanval. Hij ging een keer achteruit om een escort met zijn staart aan te vallen, en toen kwam hij naast haar liggen en blies een lineair bubbelspoor uit. Meteen daarna kwam ze boven water, en iedereen volgde.”
De meeste gewelddadige gevechten tussen de mannetjes vinden onder water plaats. Sommige gevechten zijn dodelijk, zegt Pack; het gehavende lichaam van een mannetje werd 12 jaar geleden gevonden in de buurt van een concurrerende groep. De mannetjes springen naar voren met open kaken om een rivaal te raken of te schrapen, gebruiken hun kop als stormram of slaan elkaar met hun borstvinnen en staartwortels.
Als de school weer opduikt in het kanaal, sijpelen twee concurrenten bloed uit hun beurse kaken. Hun verwondingen remmen hen niet af; ze storten zich weer in de strijd. Whitehook slaat een walvis links van hem met zijn onderkaak, slaat een andere met zijn borstvin, en schiet dan omhoog, terwijl anderen neerstorten en zwoegen om uit zijn weg te komen. Een andere spuit uit zijn spuitgat zo dicht bij de boot dat er een fijne nevel over ons hangt.
“O, geweldig, walvissnot op mijn cameralens,” mompelt een van de bemanningsleden.
Whitehook ging door met zijn waaghalzerij, maar was zijn gedrag een voorbode van paren? “We zouden willen dat we het wisten,” zegt Herman. “We hebben gereisd met vele, vele concurrerende pods, en we zijn beiden in het water gegaan en hebben ze gefilmd na een diepe duik. Maar dit gedrag dat je vandaag hebt gezien: betekent het dat ze Whitehook zal kiezen als haar partner? Of betekent het dat hij al met haar gepaard heeft? We weten het niet. We denken dat hij degene is die ze verkiest, omdat ze hem bij haar laat blijven. Misschien hebben we op een dag geluk.”
Virginia Morell heeft voor Smithsonian geschreven over de Zuni-indianen, klimaatwetenschap en gnoes.