Zoetwatergarnalenkweek in Bangladesh.
Reuzenriviergarnalen worden in Zuidoost-Azië al heel lang op traditionele wijze gekweekt. De eerste experimenten met kunstmatige kweekculturen van M. rosenbergii vonden plaats in het begin van de jaren zestig in Maleisië, waar werd ontdekt dat de larven brak water nodig hadden om te overleven. Kweekprocessen op industriële schaal werden geperfectioneerd in het begin van de jaren 1970 in Hawaii, en verspreidden zich eerst naar Taiwan en Thailand, en vervolgens naar andere landen.
De technologieën die worden gebruikt in de zoetwatergarnaalkweek zijn in principe dezelfde als in de zeegarnaalkweek. In broedhuizen worden postlarven gekweekt, die worden opgekweekt en geacclimatiseerd in kweekvijvers voordat ze worden overgebracht naar kweekvijvers, waar de garnalen worden gevoederd en gekweekt tot ze een verkoopbare grootte hebben bereikt. De garnalen worden geoogst door de vijver leeg te laten lopen en de dieren te verzamelen (“batch harvesting”) of door ze met netten uit de vijver te vissen (“continuous operation”).
Door de agressieve aard van M. rosenbergii en de hiërarchie tussen de mannetjes is de bezettingsdichtheid veel lager dan in kwekerijen van penaeïde-garnalen. Intensieve kweek is niet mogelijk wegens het verhoogde kannibalisme, zodat alle kwekerijen ofwel semi-intensief worden beweid (4 tot 20 postlarven per vierkante meter) of, in extensieve kwekerijen, met nog lagere dichtheden (1 tot 4/m2). Bij het beheer van de kweekvijvers moet rekening worden gehouden met de groeikenmerken van M. rosenbergii: de aanwezigheid van blauwklauwmannetjes remt de groei van kleine mannetjes, en vertraagt de metamorfose van OC-mannetjes tot BC’s. Sommige kwekerijen vissen de grootste garnalen uit de vijver met behulp van zegens om een gezonde samenstelling van de vijverpopulatie te garanderen, met als doel de opbrengst te optimaliseren, ook al maken ze gebruik van batchgewijze oogst. De heterogene individuele groei van M. rosenbergii maakt groeibeperking noodzakelijk, zelfs als een vijver vanaf nul wordt bevoorraad: sommige dieren zullen sneller groeien dan andere en dominante BC’s worden, waardoor de groei van andere individuen wordt belemmerd.
De FAO is van mening dat de ecologische gevolgen van de zoetwatergarnaalkweek minder ernstig zijn dan die van de garnaalkweek. De garnalen worden gekweekt bij veel lagere dichtheden, wat betekent dat de afvalproducten minder geconcentreerd zijn en dat er minder gevaar is dat de vijvers broedplaatsen voor ziekten worden. De kweekvijvers zorgen niet voor verzilting van de landbouwgrond, zoals bij de kweek van garnalen op zee in het binnenland. De lagere opbrengst per hectare betekent echter dat het inkomen per hectare ook lager is en dat een bepaalde oppervlakte minder mensen kan onderhouden. Dit beperkt het kweekareaal tot laagwaardige gronden waar intensivering niet nodig is. Zoetwatergarnaalkwekerijen brengen de mangroven niet in gevaar en zijn beter geschikt voor kleinschalige bedrijven die door een familie worden gerund. Net als gekweekte garnalen in zee is M. rosenbergii echter ook vatbaar voor een aantal virale of bacteriële ziekten, waaronder de wittestaartziekte, ook wel “witte spierziekte” genoemd.