Constructvaliditeit

De beoordeling van de constructvaliditeit vereist dat de correlaties van de maat worden onderzocht met betrekking tot variabelen waarvan bekend is dat ze verband houden met het construct (dat door het beoordeelde instrument zou worden gemeten of waarvan theoretisch kan worden aangenomen dat het ermee verband houdt). Dit is in overeenstemming met de multitrait-multimethod matrix (MTMM) voor het onderzoeken van de constructvaliditeit, zoals beschreven in het baanbrekende artikel van Campbell en Fiske (1959). Naast de MTMM zijn er nog andere methoden om de constructvaliditeit te evalueren. Zij kan worden geëvalueerd door verschillende vormen van factoranalyse, structurele vergelijkingmodellen (SEM), en andere statistische evaluaties. Het is belangrijk op te merken dat één enkele studie de construct validiteit niet bewijst. Het is eerder een continu proces van evaluatie, herevaluatie, verfijning en ontwikkeling. Correlaties die in het verwachte patroon passen, leveren het bewijs van constructvaliditeit. Construct validiteit is een oordeel gebaseerd op de accumulatie van correlaties uit talrijke studies met het instrument dat wordt geëvalueerd.

De meeste onderzoekers proberen de construct validiteit te testen vóór het hoofdonderzoek. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van modelstudies. Pilotstudies zijn kleinschalige voorstudies die bedoeld zijn om de haalbaarheid van een grootschalige test te testen. Deze pilootstudies stellen de sterkte van hun onderzoek vast en stellen hen in staat de nodige aanpassingen aan te brengen. Een andere methode is de bekende-groepentechniek, waarbij het meetinstrument wordt toegepast op groepen waarvan wordt verwacht dat zij verschillen op grond van bekende kenmerken. Het testen van hypothese-relaties impliceert een logische analyse gebaseerd op theorie of voorafgaand onderzoek. Interventie-onderzoek is een andere methode om de construct-validiteit te evalueren. Interventiestudies waarbij een groep met lage scores op het construct wordt getest, het construct wordt aangeleerd, en vervolgens opnieuw wordt gemeten, kunnen de construct-validiteit van een test aantonen. Als er een significant verschil is tussen de pre- en posttest, die met statistische tests worden geanalyseerd, dan kan dit wijzen op een goede constructvaliditeit.

Convergente en discriminante validiteitEdit

Main articles: convergente validiteit en discriminante validiteit

Convergente en discriminante validiteit zijn de twee subtypen van validiteit die constructvaliditeit vormen. Convergente validiteit verwijst naar de mate waarin twee maatstaven van constructen die theoretisch verwant zouden moeten zijn, ook daadwerkelijk verwant zijn. Bij discriminante validiteit daarentegen wordt nagegaan of concepten of metingen die verondersteld worden geen verband met elkaar te houden, dat ook werkelijk zijn. Neem bijvoorbeeld een constructie van algemeen geluk. Als een maat voor algemeen geluk convergente validiteit zou hebben, dan zouden constructen die lijken op geluk (tevredenheid, tevredenheid, vrolijkheid, enz.) positief moeten samenhangen met de maat voor algemeen geluk. Indien deze maat discriminante validiteit heeft, dan zouden constructen die niet verondersteld worden positief samen te hangen met algemeen geluk (droefheid, depressie, wanhoop, enz.) niet moeten samenhangen met de maat voor algemeen geluk. Maatregelen kunnen een van de subtypes van constructvaliditeit hebben en de andere niet. Gebruikmakend van het voorbeeld van algemeen geluk, zou een onderzoeker een inventarisatie kunnen maken waarbij er een zeer hoge positieve correlatie is tussen algemeen geluk en tevredenheid, maar als er ook een significante positieve correlatie is tussen geluk en depressie, dan wordt de construct-validiteit van de maat in twijfel getrokken. De test heeft convergente validiteit, maar geen discriminante validiteit.

Nomologisch netwerkEdit

Main article: nomologisch netwerk

Lee Cronbach en Paul Meehl (1955) stelden voor dat de ontwikkeling van een nomologisch netwerk essentieel was voor de meting van de constructvaliditeit van een test. Een nomologisch netwerk definieert een construct door de relatie met andere constructen en gedragingen te illustreren. Het is een voorstelling van de concepten (constructen) die in een studie van belang zijn, hun waarneembare verschijningsvormen en de onderlinge relatie tussen hen. Het onderzoekt of de relaties tussen gelijksoortige constructen worden beschouwd met relaties tussen de waargenomen maten van de constructen. Grondige observatie van de relaties van constructen met elkaar kan nieuwe constructen genereren. Bijvoorbeeld, intelligentie en werkgeheugen worden beschouwd als sterk verwante constructen. Door de observatie van hun onderliggende componenten ontwikkelden psychologen nieuwe theoretische constructen zoals: gecontroleerde aandacht en korte termijn laden. Het creëren van een nomologisch net kan ook de observatie en meting van bestaande constructen efficiënter maken door fouten te lokaliseren. Onderzoekers hebben ontdekt dat het bestuderen van de knobbels op de menselijke schedel (frenologie) geen indicatoren zijn voor intelligentie, maar het volume van de hersenen wel. Door de theorie van de frenologie te verwijderen uit het nomologische net van intelligentie en de theorie van de evolutie van de hersenmassa toe te voegen, worden de constructies van intelligentie efficiënter en krachtiger gemaakt. Het weven van al deze onderling verbonden concepten en hun waarneembare kenmerken creëert een “net” dat hun theoretisch concept ondersteunt. Bijvoorbeeld, in het nomologisch netwerk voor academische prestaties zouden we verwachten dat waarneembare kenmerken van academische prestaties (d.w.z. GPA, SAT, en ACT scores) verband houden met de waarneembare kenmerken voor leergierigheid (uren besteed aan studie, oplettendheid in de klas, nauwkeurigheid van notities). Als dat niet het geval is, is er een probleem met de meting (van academische prestaties of studievaardigheid), of met de vermeende theorie van prestatie. Als ze indicatoren van elkaar zijn, dan wordt het nomologisch netwerk, en dus de opgebouwde theorie, van academische prestaties versterkt. Hoewel het nomologisch netwerk een theorie voorstelt over hoe constructen kunnen worden versterkt, vertelt het ons niet hoe we de construct-validiteit in een studie kunnen beoordelen.

Multitrait-multimethod matrixEdit

Main article: Multitrait-multimethod matrix

De multitrait-multimethod matrix (MTMM) is een benadering voor het onderzoeken van constructvaliditeit, ontwikkeld door Campbell en Fiske (1959). Dit model onderzoekt convergentie (bewijs dat verschillende meetmethoden van een construct vergelijkbare resultaten geven) en discrimineerbaarheid (vermogen om het construct te onderscheiden van andere verwante constructen). Het meet zes kenmerken: de evaluatie van convergente validiteit, de evaluatie van discriminante (divergente) validiteit, trait-method-eenheden, multitrait-multimethods, werkelijk verschillende methodologieën, en trait-kenmerken. Deze opzet stelt onderzoekers in staat te testen op: “convergentie tussen verschillende metingen…van hetzelfde ‘ding’…en voor divergentie tussen metingen…van verwante maar conceptueel verschillende ‘dingen’.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *