(1 b.) Efeziërs 2:8-10 (waarin het parafrase “uit genade zijt gij behouden” van Efeziërs 2:5 wordt overgenomen en uitgewerkt) vormen een leerzame verbinding tussen deze brieven en die van de eerdere groep, met name de brieven aan de Galaten en Romeinen. (Vergelijk Filippenzen 3:9.) In beide is er dezelfde leer van “rechtvaardiging door geloof”, dezelfde ontkenning van de verdienste van goede werken, dezelfde verbinding van goede werken met de genade van God in ons. Maar wat daar angstvallig en hartstochtelijk wordt bestreden, wordt hier kort samengevat, en kalm aangenomen als iets bekends en toegestaan. Zelfs de technische uitdrukkingen – het woord “rechtvaardiging”, en de verklaring van de nietigheid van “de Wet” – worden niet meer gebruikt.
(8) Door genade zijt gij behouden door het geloof.-Precies: gij zijt behouden; gij zijt in het begin behouden, en blijft in een staat van zaligheid. In Efeziërs 2:5 wordt deze gedachte parenthetisch geïntroduceerd, natuurlijk en onweerstaanbaar gesuggereerd door de verklaring van de verschillende stappen van de wedergeboorte in Christus. Paulus keert er nu op terug en werkt het uit, voordat hij in Efeziërs 2:11 door “waarom” de conclusie uit Efeziërs 2:1-7 trekt. Bedenkend dat de brieven werden geschreven op basis van een dictaat, zouden we geneigd kunnen zijn in deze passage, naast andere, een toevoeging te zien van de apostel, na herziening van wat al geschreven was.
De twee uitdrukkingen – “rechtvaardiging door geloof” en “verlossing door genade” – worden in de volksmond met elkaar vereenzelvigd, en hebben inderdaad in wezen dezelfde betekenis. Maar de laatste legt terecht de nadruk op een verder gevorderd stadium van het proces van verlossing in Christus. Zo wordt in Romeinen 5:9-10 (“gerechtvaardigd zijnde”, “verzoend zijnde”, “wij zullen zalig worden”) over verlossing gesproken als volgend op de voltooide daad van rechtvaardiging (zoals de vrijlating van een gevangene na zijn uitgesproken gratie); en het wordt, hier en elders, beschreven als een continu proces – een toestand die voortduurt tot het laatste oordeel. Daarom is het leggen van bijzondere nadruk op de verlossing beter in overeenstemming met het hele idee van deze brief – de voortdurende inwoning in Christus – dan het naar voren brengen, zoals in de brief aan de Romeinen, van de ene volledige daad van rechtvaardiging omwille van Hem. Het is opmerkelijk dat de uitdrukking van de waarheid bijna woordelijk overeenkomt met de woorden van Petrus tijdens het Concilie van Jeruzalem (Handelingen 15:11): “Wij geloven dat wij door de genade Gods zalig (geworden) zijn”, behalve dat hier uit het origineel blijkt dat de verlossing wordt beschouwd als een voltooide handeling, zoals de rechtvaardiging. Ook moet worden opgemerkt dat het gebruik van de naam “Redder”, die zowel op God als op Christus wordt toegepast, geheel tot de latere brieven behoort. Hij wordt één keer gebruikt in deze brief (Efeziërs 5:23) en één keer in de brief aan de Filippenzen (Efeziërs 3:20), maar niet minder dan tien keer in de herderlijke brieven van Paulus, en vijf keer in de tweede brief van Petrus. De uitdrukking in de tekst is, zoals altijd in deze brief, theologisch exact. De genade is de beweeglijke oorzaak van de verlossing; het geloof is slechts het instrument om haar te grijpen.
En dat niet uit uzelf: het is een gave van God.
Deze toeschrijving van alles aan de gave van God lijkt het hele idee te omvatten – zowel de gave van de verlossing als de gave van het geloof om haar aan te nemen. Het eerste deel wordt bekrachtigd door de woorden “niet uit werken”, het tweede door de verklaring: “wij (en alles wat in ons is) zijn Zijn werkmanschap”. Het woord dat hier wordt weergegeven als “gave” is eigen aan deze passage; het woord dat gebruikt wordt in Romeinen 5:15-16; Romeinen 6:23, voor “vrije gave” (charisma) is toegeëigend (zowel in het enkelvoud als in het meervoud) voor speciale “gaven” van genade.
Vers 8. – Want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof. Hij herhaalt wat hij parenthetisch had gezegd (verzen 5), om het onderwerp vollediger te openen. Van de kant van God is de verlossing uit genade; van de kant van de mens is zij door geloof. Het komt niet tot ons door een onvrijwillige daad, zoals licht in onze ogen valt, geluid in onze oren, of lucht in onze longen komt. Wanneer wij zover verlicht zijn dat wij er iets van begrijpen, moet er een persoonlijke ontvangst van de verlossing door ons zijn, en dat is door geloof. Het geloof gelooft onmiddellijk het goede nieuws van een vrije verlossing door Christus, en aanvaardt Christus als de Verlosser. Wij verbinden ons aan Hem, vertrouwen ons aan Hem toe voor het heil waarvan Hij de Auteur is. Door ons zo aan Hem toe te vertrouwen voor Zijn verlossing, ontvangen wij de weldaad, en worden wij gered. Het is niet zo dat het geloof door God wordt aanvaard in plaats van de werken, maar omdat het geloof die houding van de mensen tegenover Christus aangeeft waarin het God behaagt hen te redden, door al hun schuld op Hem over te dragen en al zijn verdiensten aan hen toe te rekenen. En dat niet uit uzelf: het is een gave van God. Welke van de twee dingen wordt bedoeld – verlossing of geloof? De grammaticale structuur en de analogie van de passage pleiten voor de eerste opvatting, “Uw verlossing is niet uit uzelf”, hoewel veel bekwame mensen de tweede opvatting hebben gekozen. De apostel is zo bezorgd om de grote onderscheidende leer van genade naar voren te brengen, dat hij het in alle lichten plaatst, het positief bevestigt, het tegenoverstelt met zijn tegendeel, en het benadrukt door herhaling. Het is een gave, geen koop; een vrije gave, zonder geld en zonder prijs; wat nooit de uwe zou zijn geweest, zonder de vrijgevigheid van God. Het is zeer gebruikelijk in het Nieuwe Testament om verlossing op deze wijze voor te stellen; vgl. de woorden van onze Heer tot Nicodemus (Johannes 3:16); tot de vrouw van Samaria (Johannes 4:14); Paulus zegt: “God zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave” (2 Korinthiërs 9:15); “De gave Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus, onze Heer” (Romeinen 6:23); en 1 Johannes 5:11, “God heeft ons het eeuwige leven gegeven, en het leven is in zijn Zoon.” Dit gebruik bevestigt de opvatting dat niet alleen het geloof, maar het hele werk en de persoon van Christus die het geloof ontvangt, hier bedoeld wordt als de “gave van God”.
Parallelle commentaren …
Voor
γὰρ (gar)
Samenvoeging
Strong’s Grieks 1063: Voor. Een primair partikel; op de juiste wijze een reden toewijzend.
door genade
χάριτί (chariti)
Gezin – Datief vrouwelijk enkelvoud
Strongs Grieks 5485: Van chairo; genade, van manier of handeling.
u bent
ἐστε (este)
Werkwoord – Tegenwoordige tijd Actief – 2e persoon meervoud
Strongs Grieks 1510: Ik ben, besta. De eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd; een verlengde vorm van een primair en onvoltooid werkwoord; ik besta.
red
σεσῳσμένοι (sesōsmenoi)
Werkwoord – voltooid deelwoord Midden- of passief – Nominatief Mannelijk meervoud
Strongs Grieks 4982: Redden, genezen, bewaren, redden. Van een primair sos; redden, d.w.z. verlossen of beschermen.
Door
διὰ (dia)
Voorzetsel
Strongs Grieks 1223: Een primair voorzetsel dat het kanaal van een handeling aanduidt; door.
geloof,
πίστεως (pisteōs)
Naamwoord – Genitief Vrouwelijk Enkelvoud
Strongs Grieks 4102: Geloof, geloof, vertrouwen; trouw, getrouwheid.
en
καὶ (kai)
Samenvoeging
Strongs Grieks 2532: en, zelfs, ook, namelijk.
dit
τοῦτο (touto)
Demonstratief voornaamwoord – naamwoordelijk onzijdig enkelvoud
Strongs Grieks 3778: dit; hij, zij, het.
niet
οὐκ (ouk)
Gesprekswoord
Strongs Grieks 3756: Nee, niet. Ook ouk, en ouch een primair woord; het absoluut negatieve bijwoord; nee of niet.
van
ἐξ (ex)
Voorzetsel
Strongs Grieks 1537: van uit, uit onder, van, suggererend van binnen naar buiten. Een primair voorzetsel dat oorsprong, uit, uit aanduidt.
Uit uzelf;
ὑμῶν (hymōn)
Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord – Genitief 2e persoon meervoud
Strong’s Greek 4771: U. Het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud; gij.
het
τὸ (to)
Voorwerp – Nominatief Onzijdig Enkelvoud
Strongs Grieks 3588: De, het bepaalde lidwoord. Inclusief het vrouwelijke hij, en het onzijdige to in al hun verbuigingen; het bepaalde lidwoord; de.
Gift
δῶρον (dōron)
Gezin – naamwoordelijk onzijdig enkelvoud
Strongs Grieks 1435: Een gift, geschenk. Een geschenk; speciaal, een offer.
van God,
Θεοῦ (Theou)
Naamwoord – Genitief Mannelijk Enkelvoud
Strongs Grieks 2316: Een godheid, vooral de opperste Godheid; figuurlijk, een magistraat; door het Hebraïsme, zeer.
Geloofsgeschenk Gods genade grond verdienste verlossing gered jezelf
Geloofsgeschenk Gods genade grond verdienste verlossing gered jezelf
Efeziërs 2:8 NIV
Efeziërs 2:8 NLT
Efeziërs 2:8 ESV
Efeziërs 2:8 NASB
Efeziërs 2:8 KJV
Efeziërs 2:8 BibleApps.com
Efeziërs 2:8 Biblia Paralela
Efeziërs 2:8 Chinese Bijbel
Efeziërs 2:8 Franse Bijbel
Efeziërs 2:8 Clyx Citaten
NT Letters: Efeziërs 2:8 Want door genade zijt gij behouden (Ef. Ef.)