Messenger RNA (mRNA), molecule in cells that carries codes from the DNA in the nucleus to the sites of protein synthesis in the cytoplasm (the ribosomes). The molecule that would eventually become known as mRNA was first described in 1956 by scientists Elliot Volkin and Lazarus Astrachan. In addition to mRNA, there are two other major types of RNA: ribosomal RNA (rRNA) and transfer RNA (tRNA).
Omdat informatie in DNA niet rechtstreeks in eiwitten kan worden gedecodeerd, wordt deze eerst getranscribeerd, of gekopieerd, naar mRNA (zie transcriptie). Elke mRNA-molecule codeert de informatie voor één eiwit (of meer dan één eiwit in bacteriën), waarbij elke reeks van drie stikstofhoudende basen in het mRNA de opname van een bepaald aminozuur in het eiwit specificeert. De mRNA-moleculen worden door het kernomhulsel naar het cytoplasma getransporteerd, waar ze worden vertaald door het rRNA van ribosomen (zie vertaling).
In prokaryoten (organismen die geen afzonderlijke kern hebben) bevatten mRNA’s een exacte getranscribeerde kopie van de oorspronkelijke DNA-sequentie met een eindgroep van 5′-trifosfaat en een 3′-hydroxylresidu. In eukaryoten (organismen die een duidelijk gedefinieerde kern bezitten) zijn de mRNA-moleculen uitgebreider. Het 5′-trifosfaatresidu wordt verder veresterd, waardoor een structuur wordt gevormd die een cap wordt genoemd. Aan de 3′-uiteinden bevatten eukaryote mRNA’s gewoonlijk lange reeksen adenosineresiduen (polyA) die niet in het DNA gecodeerd zijn, maar na de transcriptie enzymatisch worden toegevoegd. Eukaryote mRNA-moleculen zijn gewoonlijk samengesteld uit kleine segmenten van het oorspronkelijke gen en worden gegenereerd door een proces van splitsing en weer samenvoeging uit een oorspronkelijke precursor RNA (pre-mRNA) molecule, die een exacte kopie van het gen is. In het algemeen worden prokaryote mRNA’s zeer snel afgebroken, terwijl de cap-structuur en de polyA-staart van eukaryote mRNA’s hun stabiliteit aanzienlijk vergroten.