Met rinkelende klokken en piepende remmen reed een treinlading mannen in piekfijne militaire uniformen op 24 augustus 1914 het kleine houtstadje White River, Ontario, binnen. Luitenant Harry Colebourn was toe aan frisse lucht en even de benen strekken na een lange dag op de rails. Hij daalde de treden van zijn wagon af naar het perron van het station toen zijn oog viel op een ongewoon schouwspel: een zwarte berenwelp van nog geen zeven maanden oud, aan het eind van een riem die werd vastgehouden door een pelsjager die de aandacht wilde trekken van een gewillige koper.
In de 27-jarige Canadese soldaat vond de pelsjager de perfecte klant. Colebourn, geboren in Birmingham, Engeland, was altijd al gek op dieren. Op 18-jarige leeftijd emigreerde hij naar Canada om diergeneeskunde te studeren. Na zijn afstuderen aan het Ontario Veterinary College in 1911, vestigde Colebourn zich in de prairiestad Winnipeg om een job te aanvaarden bij het Departement van Landbouw. Enkele dagen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was de jonge dierenartsofficier van het cavalerieregiment Fort Garry Horse een van de eersten die zich aanmeldde en vanuit Winnipeg vertrok naar het militaire trainingskamp in Valcartier, Quebec.
Tijdens de korte tussenstop in White River nam Colebourn de kleine beer in zijn armen terwijl de pelsjager uitlegde dat hij haar moeder had gedood maar niet hetzelfde kon doen met het verweesde welpje. De gevangen beer veroverde al snel het hart van de soldaat. De cavalerie dierenarts kocht het welpje voor $20 en keerde terug naar de trein met zijn nieuwe huisdier, dat hij “Winnipeg” noemde als eerbetoon aan zijn geboortestad.
Tijdens de weken dat Colebourn trainde met andere leden van de Canadian Expeditionary Force in Valcartier, bleek de beer die hij de bijnaam “Winnie” gaf een trouwe metgezel. Harry trainde Winnie met beloningen van appels en een mengsel van gecondenseerde melk en maïsstroop. Het jong sliep onder zijn bed en volgde hem overal als een puppy. Als ze niet in tentpalen klom of met haar baasje speelde, poseerde de zachtaardige beer voor foto’s met soldaten en werd ze de mascotte van het regiment.
Begin oktober ging Colebourn aan boord van het militaire transportschip S.S. Manitou met Winnie op sleeptouw om naar Engeland te varen voor aanvullende instructie. Na zeven weken training op de Salisbury Plain kreeg de veearts officier de oproep om naar het Westelijk Front te gaan. De loopgraven van Frankrijk waren nauwelijks een plaats voor een mens, laat staan een beer, dus op 9 december 1914 bracht Colebourn Winnie naar haar nieuwe thuis in de London Zoo, die net een nieuw berenverblijf had geopend dat op een berglandschap leek. Voordat hij afscheid nam, beloofde de soldaat Winnie terug te brengen naar Canada als de oorlog voorbij was, waarvan hij hoopte dat het een kwestie van maanden zou zijn.
Er zou echter geen snel einde komen aan de Eerste Wereldoorlog, en Colebourn was uit de eerste hand getuige van het gruwelijke bloedbad. Bij een gelegenheid wist hij ternauwernood te voorkomen dat hij werd geraakt door een granaat die op slechts enkele meters afstand ontplofte. In een tijd waarin paarden nog van cruciaal militair belang waren, verleenden Colebourn en de andere leden van het Royal Canadian Army Veterinary Corps een vitale dienst door hen te beschermen tegen ziekten en hen te helpen genezen van kogel- en granaatscherfwonden.
Wanneer hij een felbegeerd verlof kreeg van het front, bezocht Colebourn Winnie in haar nieuwe thuis. Hoewel ze was uitgegroeid van welp tot beer, bleef Winnie even zachtaardig als altijd. Zookeeper Ernest Sceales vertelde een Londense krant in 1933 dat Winnie “de tamste en best opgevoede beer was die we ooit in de dierentuin hebben gehad”. Kinderen mochten zelfs de berenkuil in om op Winnie’s rug te rijden of haar uit hun handen te voeren.
Weken nadat de kanonnen eindelijk zwegen in november 1918, werd Colebourn herenigd met Winnie. Maar ondanks zijn belofte aan het begin van de oorlog, kon de soldaat de zwarte beer niet mee terug nemen naar Canada. Hij wist dat zijn huisdier niet langer van hem was, maar van de mensen van Londen. Nadat hij definitief afscheid had genomen van Winnie, keerde Colebourn terug naar Winnipeg, waar hij bleef werken voor het ministerie van Landbouw en een klein dierenziekenhuis opende in de achterkant van zijn huis.
Onder de kinderen van Londen die in de jaren daarna nog steeds dol waren op Winnie was een jongetje genaamd Christopher Robin Milne die zijn vader, schrijver A.A. Milne, herhaaldelijk smeekte om hem mee te nemen naar de dierentuin waar hij de vriendelijke zwarte beer lepels gecondenseerde melk voerde tussen de grote, harige knuffels door. Christopher Robin werd zo dol op de sterattractie van de Londense dierentuin dat hij de naam van zijn teddybeer veranderde van “Edward” in “Winnie de Poeh”, een samenvoeging van de naam van de zwarte beer en een bijnaam die hij had gegeven aan een zwaan die hij ’s morgens altijd voerde.
Winnie de Poeh en andere opgezette dieren in de kinderkamer van Christopher Robin – waaronder Knorretje, Iejoor, Kanga, Roo en Teigetje – dienden als inspiratie voor zijn vaders meest duurzame geschriften. A.A. Milne was een productief toneelschrijver, scenarioschrijver, detective romanschrijver en medewerker van het humor tijdschrift Punch toen hij voor het eerst het personage Winnie-the-Pooh tot leven bracht in zijn boek met kinderpoëzie, “When We Were Very Young” uit 1924. Dat werd gevolgd door de publicatie van een volledige verhalenbundel, “Winnie-the-Pooh,” in 1926. Een vervolg, “The House at Pooh Corner,” werd twee jaar later uitgebracht. Net als Colebourn had Milne in de Eerste Wereldoorlog gediend, en de idyllische omgeving van het 100-Acre Wood was een welkome bescherming tegen de verschrikkingen van het Westelijk Front die in de jaren 1920 nog vers in zijn geheugen en dat van veel lezers zaten.
Het succes van Milne’s boeken maakte Winnie beroemder dan ooit. Toen ze in 1934 op 20-jarige leeftijd overleed, was haar dood wereldnieuws. Winnie was zo opmerkelijk dat haar schedel naar het Royal College of Surgeons werd gezonden, waar hij vorig jaar voor het eerst tentoongesteld werd. Standbeelden in zowel de Londense Zoo als in Winnipeg’s Assiniboine Park Zoo van Colebourn die de handen van Winnie vasthoudt terwijl ze op haar achterpoten staat, herinneren ook aan de band tussen een Canadese soldaat en een zwarte berenwelp die leidde tot de creatie van een literaire klassieker.