Psalm 139

De titel van deze prachtige psalm is Voor de opperzangmeester. Een psalm van David. Het verbaast ons niet dat zo’n belangrijke psalm uit de pen van David komt, die “de liefelijke psalmist van Israël” was (2 Samuël 23:1). De opperzangmeester wordt door sommigen verondersteld de HEERE God zelf te zijn, en anderen veronderstellen dat hij een leider is van koren of muzikanten in Davids tijd, zoals Heman de zanger of Asaf (1 Kronieken 6:33, 16:4-7, en 25:6).

“Laat het moderne verstand hierna de eerlijke herders van Palestina beschouwen als een gezelschap van ruwe en ongepolijste clowns; laat hen, als zij kunnen, van profane auteurs gedachten voortbrengen die subliemer, delicater of beter gedraaid zijn; om nog maar te zwijgen van de gezonde goddelijkheid en solide vroomheid die onder deze uitdrukkingen zichtbaar zijn.” (Claude Fleury, geciteerd in Charles Spurgeon)

A. De grootheid van God raakt mijn leven.

1. (1-6) De alwetende God kent mij.

O HEERE, U hebt mij doorzocht en mij gekend.
U kent mijn zitten en mijn opstaan;
U doorgrondt mijn gedachte van verre.
U doorgrondt mijn weg en mijn liggen,
En bent bekend met al mijn wegen.
Want er ligt geen woord op mijn tong,
Maar zie, o HEERE, Gij kent het geheel.
Gij hebt mij achter en voor u omhuld,
En Uw hand op mij gelegd.
Deze kennis is te wonderlijk voor mij;
Het is hoog, ik kan het niet bereiken.

a. U hebt mij doorzocht en mij gekend: David bad tot Jahweh, begrijpend dat Hij persoonlijke kennis van hem had. Heidenen dachten vaak dat hun goden vijandig of onverschillig stonden tegenover mannen en vrouwen; David wist dat de ware God er genoeg om gaf om iedere man en vrouw te hebben doorzocht en gekend.

– Het is niet alleen dat God alles weet – Hij kent mij.

– Het is niet alleen dat God overal is – Hij is overal bij mij.

– Het is niet alleen dat God alles heeft geschapen – Hij heeft mij geschapen.

i. “Alle kleine gedachten die we over God kunnen hebben, worden door deze psalm op magnifieke wijze overstegen; toch blijft deze psalm, bij al zijn hoogte en diepte, van het begin tot het einde intens persoonlijk.” (Kidner)

ii. “Al mijn houdingen, gebaren, praktijken… of ik zit, sta, loop, lig; Gij doorzoekt en kent alles. Sommigen zoeken, maar weten niet; Gij doet beide.” (Trapp)

b. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan: David gebruikte deze spreekwoordelijke uitdrukking om te zeggen dat God alles van hem wist, zelfs de meest alledaagse dingen. Zoals Jezus later zou zeggen: God kent het aantal haren op ons hoofd (Mattheüs 10:30).

i. “Zelfs deze onaanzienlijke en terloopse dingen zijn onder Uw voortdurende aandacht. Ik kan niet eens een stoel innemen of verlaten, zonder door U te worden opgemerkt.” (Clarke)

ii. VanGemeren wijst erop dat bij het kijken naar U weet (vers 2) en U bedekte (vers 13) in de Hebreeuwse grammatica, de nadruk op U ligt. “Dit gedeelte zet de nadruk op goddelijke betrokkenheid voort door een nadrukkelijk gebruik van ‘U’.”

c. Gij verstaat mijn gedachte van verre: God kende niet alleen de kleinste aspecten van Davids dagelijks leven; Hij kende ook zijn gedachten. God kent onze woorden voordat wij ze uitspreken, en er is niets van ons verborgen voor de alwetende God. Zoals David schreef: U bent bekend met al mijn wegen.

i. “Goddelijke kennis is volmaakt, daar geen enkel woord onbekend is, neen, zelfs geen onuitgesproken woord, en elk woord is ‘altogether’ of geheel bekend.” (Spurgeon)

ii. Het feit dat God elk woord op mijn tong kent, moet mijn spreken beïnvloeden. Zij die beweren discipelen van Jezus Christus te zijn, maar toch godslastering of onzuivere taal gebruiken, moeten bedenken dat God elk woord hoort en kent.

d. Gij hebt mij van achteren en van voren omheind: De normale betekenis van een heg in de Bijbel is van een beschermende barrière. God omheinde David aan alle kanten, zodat niets tot David kon komen, tenzij het eerst door Gods toestemming ging. Wat voor David gold, geldt voor allen die op de HERE vertrouwen.

i. Het kan heel ongemakkelijk zijn om te weten dat je altijd in de gaten wordt gehouden. We kunnen zenuwachtig worden als we zien dat videocamera’s ons de hele tijd in de gaten houden. Toch is onze onrust gebaseerd op het feit dat we twijfelen aan de goede bedoelingen of de goede wil van degenen die ons in de gaten houden. Het kind wordt getroost dat een liefhebbende ouder over hem waakt; wanneer wij vertrouwen op de liefde en zorg van God, onze Vader, is Zijn voortdurende kennis van ons eerder een troost dan een vloek.

e. En legde Uw hand op mij: Evenals bij de heg, was dit een uitdrukking van Gods liefde en zorg voor David. Dit was niet de hand van onderdrukking, maar de hand van genade.

i. “Deze verklaring van alwetendheid is karakteristiek levendig en concreet: niet geformuleerd als een leerstelling maar, zoals het een psalm betaamt, beleden in aanbidding. Deze goddelijke kennis is niet louter alomvattend, zoals die van een receptor die niets mist en alles op dezelfde manier vangt. Het is persoonlijk en actief.” (Kidner)

f. Zulke kennis is te wonderlijk voor mij: David begreep dat God hem beter kende dan hij zichzelf kende, een wonderlijke en nederige plaats om te zijn. Wij verwerpen soms wat God en zijn woord over ons en onze toestand zeggen; wij moeten erkennen dat Hij ons beter kent dan wij onszelf kennen.

i. Te wonderlijk voor mij: “Ik kan het niet bevatten. Ik kan het nauwelijks verdragen eraan te denken. Het thema overweldigt mij. Ik ben er verbaasd en verbijsterd over. Zulke kennis gaat niet alleen mijn bevattingsvermogen te boven, maar zelfs mijn voorstellingsvermogen.” (Spurgeon)

2. (7-12) De alomtegenwoordige God is bij mij.

Waar kan ik heengaan van Uw Geest?
Of waar kan ik vluchten van Uw tegenwoordigheid?
Als ik opklim in de hemel, Gij zijt daar;
Als ik mijn bed opmaak in de hel, zie, Gij zijt daar.
Als ik de vleugelen des morgens neem,
En in het uiterste der zee vertoef,
Daar zal Uw hand mij leiden,
En Uw rechterhand zal mij vasthouden.
Als ik zeg: “De duisternis zal zeker op mij vallen,”
Zelfs de nacht zal licht over mij zijn;
De duisternis zal zich voor U niet verbergen,
Maar de nacht schijnt als de dag;
De duisternis en het licht zijn beide gelijk voor U.

a. Waar kan ik gaan van Uw Geest: David overwoog de waarheid dat God overal aanwezig is, en dat er geen hoek of dimensie van het heelal voor Hem verborgen is. De hemel is niet te hoog en de hel is niet te laag; God is overal.

i. “Hier beargumenteert hij Gods alwetendheid vanuit zijn alomtegenwoordigheid.” (Trapp)

ii. “De psalmist probeert God niet te ontlopen, maar hij versterkt nog eens dat Gods kennis het bevattingsvermogen van mensen te boven gaat. De kennis of het onderscheidingsvermogen van God kan nooit beperkt worden tot een bepaalde plaats, omdat Gods soevereiniteit zich uitstrekt tot het hele geschapen universum.” (VanGemeren)

iii. “De Psalmist spreekt over God als een Persoon die overal in de schepping aanwezig is, maar toch onderscheiden is van de schepping. In deze verzen zegt hij: ‘Uw geest…Uw tegenwoordigheid…Gij zijt daar…Uw hand…Uw rechterhand…duisternis verbergt U niet.’ God is overal, maar Hij is niet alles.” (Jones, geciteerd in Spurgeon)

b. Uw Geest? …. Uw aanwezigheid? David had waarschijnlijk geen diep inzicht in de trinitaire theologie, maar door Gods inspiratie sprak hij over Gods Geest als een essentieel aspect van Zijn wezen en aanwezigheid.

i. Van Uw tegenwoordigheid: “Mippaneycha, ‘van Uw aangezichten’. Waarom komen we dit woord zo vaak tegen in het meervoud, wanneer het wordt toegepast op God? En waarom hebben we zijn Geest, en zijn verschijningen of gezichten, beide hier? Een trinitariër zou onmiddellijk zeggen: ‘De meervoudigheid van personen in de Godheid is bedoeld;’ en wie kan bewijzen dat hij zich vergist?” (Clarke)

ii. “De aanwezigheid van Gods heerlijkheid is in de hemel; de aanwezigheid van zijn macht op aarde; de aanwezigheid van zijn rechtvaardigheid in de hel; en de aanwezigheid van zijn genade bij zijn volk.” (Mason, geciteerd in Spurgeon)

c. Als ik mijn bed in de hel opmaak, zie, U bent daar: David beschreef niet wat wij gewoonlijk als hel beschouwen – Gehenna (Mattheüs 10:28 en 18:9), de vuurzee (Openbaring 20:14-15). Het Hebreeuwse woord hier is sheol, dat gewoonlijk de betekenis heeft van het graf of bij implicatie het hiernamaals.

i. Hoewel David niet het specifieke woord voor hel gebruikte, zou de betekenis hetzelfde zijn. Zelfs in de hel zal God aanwezig zijn, want er is geen plaats waar God niet kan zijn. Maar Gods aanwezigheid in de hel zal niets van Zijn liefde en genade uitstralen – alleen Zijn rechtvaardig oordeel.

ii. “De hemel is de zetel van Zijn heerlijkheid, de schepping het toneel van Zijn voorzienigheid, en het graf zelf zal het theater van Zijn macht zijn.” (Horne)

iii. “Gij zijt in de hemel, in Uw heerlijkheid; in de hel, in Uw wraakzuchtige gerechtigheid; en in alle delen der aarde, water, ruimte, plaats, of leegte, door Uw alomtegenwoordigheid.” (Clarke)

d. Vleugels van de morgen: Dit kan heel goed verwijzen naar de verspreiding en snelheid van het licht als het de ochtendhemel vult van het oosten naar het westen. Het licht zelf kan Gods aanwezigheid en kennis niet ontlopen.

i. “Licht vliegt met een onvoorstelbare snelheid en flitst ver weg, ver buiten het bereik van alle menselijke kennis; het verlicht de grote en wijde zee en laat haar golven ver schitteren; maar haar snelheid zou volkomen falen als zij gebruikt werd om van de Heer weg te vliegen.” (Spurgeon)

e. Zelfs daar zal Uw hand mij leiden: David was zo verzekerd van de voortdurende aanwezigheid van Gods hand van liefde en zorg, dat zelfs de dood en het graf hem niet van Gods liefde konden scheiden – zoals Paulus later zou schrijven in Romeinen 8:38-39. In feite zou Gods rechterhand – Zijn hand van bekwaamheid en kracht – David vasthouden, wat er ook zou komen.

i. “De vroomheid en naastenliefde die geduldig worden verdragen op het veld en op het ziekbed; de ellende en kwelling door vervolging in de mijnen, de galeien en de kerkers; alles staat onder de inspectie van Jehovah, en wordt door Hem genoteerd tegen de dag van vergelding.” (Horne)

f. Zelfs de nacht zal licht over mij zijn: Gods tegenwoordigheid bij David was als een voortdurend licht in de duisternis. Zoals de wolkkolom Israël verlichtte in de woestijn (Exodus 13:21), zo schijnt met Gods tegenwoordigheid de nacht als de dag.

i. “Duisternis kan ons en onze daden inderdaad verbergen voor het oog van de mensen; maar de goddelijke aanwezigheid, zoals die van de zon, verandert de nacht in dag, en maakt alle dingen openbaar voor God.” (Horne)

ii. “Duisternis is licht voor Hem, en heeft geen schuilplaats voor Hem.” (Morgan)

3. (13-16) De eeuwige God heeft mij geformeerd.

Omdat Gij mijn inwendige hebt geformeerd;
U hebt mij in de schoot van mijn moeder bedekt.
Ik zal U loven, want ik ben vreeselijk en wonderbaarlijk gemaakt;
Zonder wonderbaar zijn Uw werken,
en dat weet mijn ziel zeer goed.
Mijn gestel was voor U niet verborgen,
Toen ik in het verborgene werd gemaakt,
En vaardig werd gewrocht in de laagste delen der aarde.
Uw ogen zagen mijn gestel, dat nog ongevormd was.
En in Uw boek waren zij alle geschreven,
De dagen die voor mij waren gemaakt,
Toen er nog geen van was.

a. Want U hebt mijn inwendige delen gevormd: De God van alle kennis en voortdurende aanwezigheid had de zorg en de zorg om het kind persoonlijk te vormen in de schoot van zijn moeder. Het spreekt van het feit dat God David kende van voor zijn geboorte, als een kind dat verwekt werd en zich ontwikkelde in de baarmoeder.

i. Dat feit dat God kinderen in de baarmoeder kent en voor hen zorgt, betekent dat Gods zorg voor het leven begint bij de conceptie. Het betekent dat Gods volk een verantwoordelijkheid heeft om ook kinderen in de baarmoeder te kennen en voor hen te zorgen.

ii. Sommige mensen pleiten voor het morele recht om abortus te plegen, omdat de moeder het recht heeft om met haar eigen lichaam te doen wat zij wil. Psalm 139 laat zien dat God een ander mens in de moederschoot ziet.

b. Ik zal U loven, want ik ben wonderbaarlijk gemaakt: David, de zoon van Jesse, was een opmerkelijk man. Hij was een herder, een soldaat van de speciale strijdkrachten, een held, een dichter en een koning. In sommige opzichten voegde hij hier ook wetenschapper toe aan zijn prestaties. Met het verstand van een geoefend bioloog maar de vaardigheid van een dichter, verklaarde David dat hij vreeswekkend en wonderbaarlijk was gemaakt.

i. De werking van het menselijk lichaam is verbluffend in zijn ontwerp en uitvoering. Wij weten veel meer dan David ooit wist over hoe wij zijn gemaakt, en dat zou ons vol meer ontzag en lof moeten maken dan David ooit had.

ii. “Uw oneindige macht en wijsheid, geopenbaard in de zeldzame en wonderlijke structuur van ’s mensen lichaam, vervult mij met verwondering en verbazing, en met de vrees voor Uw majesteit.” (Poole)

iii. “De Psalmist had nauwelijks gekeken binnen de sluier die de zenuwen, pezen en bloedvaten verbergt voor gewone inspectie; de wetenschap van de anatomie was vrij onbekend voor hem; en toch had hij genoeg gezien om zijn bewondering voor het werk en zijn eerbied voor de Werker op te wekken.” (Spurgeon)

iv. “Het grootste wonder ter wereld is de mens; in wiens lichaam (hoeveel te meer in zijn ziel!) wonderen genoeg zijn (tussen hoofd en voeten) om een boekdeel te vullen.” (Trapp)

v. “Als we al wonderbaarlijk bewerkt zijn voordat we geboren worden, wat zullen we dan zeggen van de manier waarop de Heer met ons omgaat nadat we zijn geheime werkplaats verlaten hebben, en hij ons de weg wijst door de pelgrimstocht van het leven? Wat zullen wij niet zeggen van die nieuwe geboorte, die nog geheimzinniger is dan de eerste, en nog meer de liefde en wijsheid van de Heer tentoonspreidt.” (Spurgeon)

c. En bekwaam gewrocht in de laagste delen der aarde: David gebruikte hier de uitdrukking laagste delen der aarde om te verwijzen naar elke mysterieuze, ongeziene plaats. Het proces van de vorming van een baby in de baarmoeder van een moeder is altijd even onzichtbaar en mysterieus geweest als dat wat in de laagste delen van de aarde gebeurt.

i. Vakkundig gewrocht: “Hebreeuws geborduurd; voortreffelijk samengesteld uit beenderen, en spieren, en pezen, en aderen, en slagaders, en andere delen, alles met zulk een wonderbaarlijke vaardigheid in elkaar gezet, dat zelfs heidenen, bij de beschouwing van al de delen van het lichaam van de mens, en hoe voortreffelijk zij in elkaar zijn gezet, zowel voor schoonheid als voor gebruik, zijn uitgebarsten in pijnen van bewondering en aanbidding van de Schepper van de mens.” (Poole)

ii. Het werk van God in het vormen van het lichaam van het individu heeft sommige mensen aan het denken gezet over de aanwezigheid van geboorteafwijkingen, en wat dat kan betekenen met betrekking tot Gods werk. Wij moeten zulke geboorteafwijkingen beschouwen als verwondingen aan Gods oorspronkelijke ontwerp, en zoals een mens verwond kan worden uit de baarmoeder, zo kan hij ook verwond worden terwijl hij nog in de baarmoeder is en in het vormingsproces. Zulke verwondingen zijn het gevolg van de zondeval en het bederf dat daardoor in de wereld is gekomen, maar toch kan het oog van het geloof de hand van God aan het werk zien in welke gebreken of verwondingen Hij zou toelaten in Zijn voorzienigheid.

iii. De laagste delen van de aarde: “Het geheimzinnige vat waarin het ongeboren lichaam gestalte krijgt en groeit, wordt delicaat beschreven als ‘geheim’ en vergeleken met het verborgen gebied van de onderwereld, waar de doden zijn. Het punt van vergelijking is het mysterie dat beide omhult.” (Maclaren)

iv. “Veel van de vorming van onze innerlijke mens vindt nog steeds in het geheim plaats; vandaar dat hoe meer eenzaamheid hoe beter voor ons is.” (Spurgeon)

d. Uw ogen zagen mijn substantie, die nog niet gevormd was: Wat David (en anderen) niet konden zien, kon God volmaakt zien. Dit is een andere demonstratie van zijn volmaakte kennis en zorg.

i. De puriteinse commentator John Trapp had een vreemde uitspraak over de uitdrukking was niet verborgen: “Aquinas zegt dat bij de opstanding de lichamen van de heiligen zo helder en doorzichtig zullen zijn dat alle aderen, bloedvaten, zenuwen en ingewanden te zien zullen zijn, als in een glas. Het is zeker dat zij zo zijn voor God wanneer zij voor het eerst gevormd worden in de baarmoeder.”

e. In Uw boek zijn zij allen geschreven, de dagen voor mij geformeerd: Gods volmaakte kennis strekte zich niet alleen uit tot het verleden, voordat David geboren was. Het strekte zich ook uit tot de toekomst, en God kende Davids dagen alsof ze in een boek geschreven waren.

i. “Het schrijven van de Heer in het boek (vgl. Psalm 51:1; Psalm 69:28) verwijst naar Gods kennis en zegening van zijn kind ‘al de dagen’ van zijn leven (vgl. Efeziërs 2:10). Zijn leven was geschreven in het boek des levens, en elk van zijn dagen was geteld.” (VanGemeren)

B. Ons antwoord op de grootheid van God.

1. (17-18) De kostbaarheid van Gods gedachten voor mij.

Hoe kostbaar zijn ook Uw gedachten voor mij, o God!
Hoe groot is de som ervan!
Als ik ze zou tellen, zouden ze talrijker zijn dan het zand;
Als ik wakker word, ben ik nog bij U.

a. Hoe kostbaar zijn ook Uw gedachten voor mij, o God: David was vervuld van verwondering en aanbidding door te bedenken hoe God hem kende en voor hem zorgde. Het is kostbaar dat God überhaupt aan ons denkt; het is nog kostbaarder dat Hij goed over ons denkt en zo vaak aan ons denkt.

i. Hoe kostbaar: “De grondbetekenis van het woord dat ‘kostbaar’ betekent, is gewichtig. De zanger zou Gods gedachten jegens hem wegen, en vindt dat zij zijn weegschaal wegen.” (Maclaren)

ii. “Hij is niet verontrust over het feit dat God alles over hem weet; integendeel, hij wordt getroost, en voelt zich zelfs verrijkt, als met een kist vol kostbare juwelen. Dat God aan hem denkt is de schat en het genoegen van de gelovige.” (Spurgeon)

b. Als ik ze zou tellen, zouden ze talrijker zijn dan het zand: David gebruikte een krachtig beeld om het idee te illustreren van hoe vaak God aan ons denkt. We stellen ons voor dat we aan de kust staan en ons afvragen hoeveel zandkorrels het strand vullen – maar Gods gedachten zijn talrijker.

i. “Gedachten zoals die natuurlijk zijn voor de Schepper, de Behouder, de Verlosser, de Vader, de Vriend, vloeien altijd uit het hart van de Heer. Gedachten van onze vergiffenis, vernieuwing, handhaving, voorziening, opvoeding, vervolmaking, en duizend andere soorten komen voortdurend op in het verstand van de Allerhoogste.” (Spurgeon)

ii. “U weet dat mensen erg trots zijn als een koning slechts naar hen heeft gekeken; ik heb gehoord van een man die zijn hele leven placht op te scheppen dat Koning George IV. – zo’n schoonheid als hij was! – eens tegen hem sprak. Hij zei alleen maar: “Ga van de weg af”, maar het was een koning die dat zei, dus voelde de man zich daardoor zeer bevredigd. Maar u en ik, geliefden, kunnen ons verheugen dat God, voor wie koningen zijn als sprinkhanen, werkelijk aan ons denkt, en vaak aan ons denkt.” (Spurgeon)

c. Als ik wakker word, ben ik nog bij U: Dag of nacht, David dacht aan God, omdat hij de grootheid van Gods gedachten aan hem kende. Bij het ontwaken van de dag was de heerlijke tegenwoordigheid van God nog bij hem.

i. “Hij ontwaakt uit de slaap, en is zich bewust van blijde verwondering te ontdekken dat, als een tedere moeder bij haar sluimerend kind, God over hem gewaakt heeft, en dat alle gezegende gemeenschap van de voorbije dagen als voorheen blijft bestaan.” (Maclaren)

ii. De gedachten over de grootheid van Gods liefde “…zijn als een droom; maar, anders dan een droom, is Gods liefde echt. Als hij wakker is, weet de psalmist dat hij nog steeds geniet van Gods aanwezigheid.” (VanGemeren)

iii. “Wanneer ik wakker word kan daarom zijn sterkste betekenis hebben, een glimp van opstanding.” (Kidner)

2. (19-22) Verlangen naar gerechtigheid en recht.

Och, dat Gij de goddelozen zoudt doden, o God!
Weg dus van mij, gij bloeddorstige mensen.
Want zij spreken tegen U goddeloos;
Uw vijanden gebruiken Uw naam ijdel.
Haat ik hen niet, o HEERE, die U haten?
En verafschuw ik hen niet die tegen U opstaan?
Ik haat hen met volmaakte haat;
Ik reken hen tot mijn vijanden.

a. O, dat Gij de goddelozen zoudt doden: David schakelde abrupt over van een geest van verwondering en aanbidding naar intens gebed tegen de goddelozen en tegen bloeddorstige mensen. Het was niet in de eerste plaats omdat deze mannen David tegenwerkten, maar omdat zij God tegenwerkten: want zij spreken tegen U goddeloos. Davids aanbidding vervulde hem met ijver voor Gods eer.

i. “De abrupte verandering in de psalm van mijmering naar vastberadenheid is verontrustend, maar volstrekt bijbels in zijn realisme.” (Kidner)

ii. “Misdaden begaan voor het aangezicht van de Rechter zullen waarschijnlijk niet ongestraft blijven …. God die alle kwaad ziet, zal alle kwaad doden.” (Spurgeon)

iii. “Een trouwe dienaar heeft dezelfde belangen, dezelfde vrienden, dezelfde vijanden met zijn Meester, wiens zaak en eer hij, bij alle gelegenheden, in plicht is te ondersteunen en te handhaven. (Horne)

b. Haat ik hen niet, o HEERE, die U haten? David was ontegenzeggelijk God’s partizaan. Hij wilde aan de kant van God staan, en stond zichzelf daarom zelfs toe degenen te haten die God haatten. In feite pochte David dat ik hen haatte met volmaakte haat, hen beschouwend als vijanden.

i. David ging in tegen een geest die ook in onze dagen duidelijk aanwezig is – tegen het idee dat we God kunnen liefhebben zonder het kwaad te haten. Het is heel goed mogelijk voor een mens om te liefdevol te zijn, en het bederft zijn beweerde liefde voor God.

ii. “Een goed mens haat, zoals God zelf doet: hij haat niet de personen der mensen, maar hun zonden; niet wat God hen gemaakt heeft, maar wat zij zichzelf gemaakt hebben.” (Horne)

iii. “Wij moeten de mensen niet haten omwille van de ondeugden die zij begaan; noch de ondeugden liefhebben omwille van de mensen die ze begaan.” (Horne)

3. (23-24) Een ootmoedig gebed tot een groot God.

Onderzoek mij, o God, en ken mijn hart;
Onderzoek mij, en ken mijn bekommernissen;
En zie of er geen boze weg in mij is,
En leid mij op de weg die eeuwig is.

a. Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart: David kwam tot de God van volmaakte kennis en voortdurende tegenwoordigheid in de wetenschap dat Hij ook een God van liefde was, en dat men erop kon vertrouwen dat Hij hem zou doorzoeken en hem tot in het diepst van zijn wezen zou kennen. Dit is ook een erkenning dat God David beter kende dan David zichzelf kende, en dat hij God nodig had om hem te doorzoeken en te kennen.

i. David nam zijn theologisch begrip van Gods aard en eigenschappen en paste het toe op zijn eigen persoonlijk discipelschap. De aard en eigenschappen van God waren niet louter theorieën; zij waren gidsen voor Davids geestelijke groei.

ii. David wist dat hij zijn hart niet ten diepste kon kennen, dus vroeg hij God om het te kennen. “Het ultieme woord van de Griekse filosofie, ‘Mens, ken uzelf’, was werkelijk waardevol omdat het de mens oog in oog bracht met het onmogelijke.” (Morgan)

iii. “Heel mooi volgt op de vuuruitbarsting van de psalmist het nederige gebed om onderzoek en leiding. Het is gemakkelijker om te gloeien van verontwaardiging tegen boosdoeners dan om zichzelf ervan te weerhouden kwaad te doen. Vele geheime zonden kunnen zich verbergen onder een mantel van ijver voor de Heer.” (Maclaren)

iv. “De verwerping van het kwaad komt voort uit de geest van toewijding van de psalmist aan de Heer en niet uit hoogmoed. Dit blijkt duidelijk uit zijn gebed, waarin hij God vraagt om zijn motieven en zijn daden te onderscheiden.” (VanGemeren)

v. “Ik roep u op om voorzichtig te zijn met het gebruik van dit gebed. Het is gemakkelijk God te bespotten, door Hem te vragen u te onderzoeken, terwijl u zelf weinig moeite hebt gedaan om uzelf te onderzoeken, en misschien nog minder om te handelen naar het resultaat van het onderzoek.” (Melvill, geciteerd in Spurgeon)

b. Beproef mij, en ken mijn benauwdheden: David wilde dat God hem zou onderzoeken en zou zoeken naar zorgen. Zulke zorgen zouden een bewijs kunnen zijn van ongeloof of misplaatst vertrouwen.

c. Zie of er enige boze weg in mij is: David opende zijn ziel volledig voor God en vroeg of er onbekende of onopgemerkte zonden waren. Dit toonde aan hoeveel waarde hij hechtte aan heiligheid in zijn leven, en hoe nederig hij was in het erkennen dat er een onopgemerkte boze weg in hemzelf kon zijn.

i. Wanneer het oprecht gebeden wordt, is dit een soort gevaarlijk gebed – waardig, maar gevaarlijk. “Het is een ernstige zaak om te bidden, omdat het uitnodigt tot pijnlijke ontmaskering en operatie, als we het werkelijk menen. Toch is het wat iedere wijze gelovige zou moeten verlangen.” (Boice)

ii. “De zegt ‘goddeloze weg’; maar de kantlijn geeft ‘weg van verdriet’. We kunnen op een weg zijn die God verdriet doet, ook al is het niet wat mensen een weg van goddeloosheid zouden noemen.” (Meyer)

d. Leid mij op de eeuwige weg: David eindigde deze majestueuze psalm met de verklaring van zijn bestemming – de weg die eeuwig is. Vertrouwend op de God van volledige kennis en voortdurende aanwezigheid zou David het eeuwige leven bereiken. De weg van heiligheid waar in de vorige regels om gebeden werd, was de weg van eeuwigheid.

i. “Wij zijn gegaan op wegen van smart. Wij verlangen te gaan op de eeuwige weg – de weg van het eeuwige leven; de weg die wij nooit zullen hoeven terug te gaan; de weg die het diepste leven raakt dat voor het schepsel mogelijk is.” (Meyer)

ii. “De laatste woorden zouden vertaald kunnen worden met ‘de oude weg’ zoals in Jeremia 6:16 (vgl. Revised Standard Version mg., New English Bible); maar de meerderheid van de vertalers lijkt gelijk te hebben door ze te vertalen met de weg die eeuwig is, in tegenstelling tot de weg van de goddelozen die zal vergaan.” (Kidner)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *