De theorie van het marginale nut, die gebaseerd is op de subjectieve waardetheorie, zegt dat de prijs waartegen een voorwerp op de markt wordt verhandeld, niet wordt bepaald door de hoeveelheid arbeid die in de productie ervan is gestoken en evenmin door het nut van het voorwerp in het algemeen. De prijs wordt veeleer bepaald door het marginale nut. Het marginale nut van een goed wordt afgeleid uit het belangrijkste gebruik ervan voor een persoon. Dus, als iemand een goed bezit, zal hij het gebruiken om een behoefte of verlangen te bevredigen, te beginnen met de behoefte die de hoogste prioriteit heeft. Eugen von Böhm-Bawerk illustreerde dit met het voorbeeld van een boer met vijf zakken graan.
Met de eerste zal hij brood maken om te overleven. Met de tweede maakt hij meer brood, om sterk genoeg te zijn om te werken. Met de volgende zal hij zijn boerderijdieren voederen. De volgende wordt gebruikt om whisky te maken, en de laatste voert hij aan de duiven. Als een van die zakken wordt gestolen, zal hij niet elk van die activiteiten met een vijfde verminderen; in plaats daarvan zal hij stoppen met het voeren van de duiven.
Dus de waarde van de vijfde zak graan is gelijk aan de voldoening die hij krijgt van het voeren van de duiven. Als hij die zak verkoopt en de duiven verwaarloost, is zijn minst productieve gebruik van het resterende graan het maken van whisky, dus de waarde van een vierde zak graan is de waarde van zijn whisky. Alleen als hij vier zakken graan verliest, zal hij minder gaan eten; dat is het meest productieve gebruik van zijn graan. De laatste zak graan is zijn leven waard.
In de uitleg van de diamant-water paradox leggen marginalisten uit dat niet het totale nut van diamanten of water de prijs bepaalt, maar het nut van elke eenheid water of diamanten. Het is waar dat het totale nut van water voor mensen enorm is, omdat zij het nodig hebben om te overleven. Maar omdat er zo’n groot aanbod van water is in de wereld, is het marginale nut van water laag. Met andere woorden, elke extra eenheid water die beschikbaar komt, kan voor minder dringende doeleinden worden gebruikt naarmate aan dringender waterbehoeften wordt voldaan.
Daarom wordt elke eenheid water minder waard voor de mensen naarmate de voorraad water groter wordt. Aan de andere kant zijn diamanten veel minder voorradig. Het aanbod is zo klein dat het nut van een extra diamant groter is dan het nut van een extra glas water, dat er in overvloed is. Diamanten zijn dus meer waard voor de mensen. Daarom zijn mensen die diamanten willen hebben bereid een hogere prijs te betalen voor een diamant dan voor een glas water, en de verkopers van diamanten vragen een hogere prijs voor een diamant dan voor een glas water.
Omgekeerd zou een man die in een woestijn van dorst sterft, meer marginaal nut hebben van water dan van diamanten, en dus meer voor water betalen, misschien wel tot het punt waarop hij niet meer sterft.